40
C. in de horizontale randaflezing
Hierbij geldt hetzelfde voor wat bij den verticalen
rand is gezegd.
Door onderlinge vergelijking van de aflezingen en
eventueel nagaan of de verschillen van de aflezing
nonius I en nonius II ongeveer constant zijn, zijn heel
wat fouten te herstellen, terwijl ook controle (2) in
vele gevallen uitsluitsel geeft.
Naast bovengemelde foutengroep treden ook nog
regelings- en opstellingsfouten op, die, zooals bekend,
geringe invloed uitoefenen op het resultaat. Toch
komen ze in de berekening op de een of andere wijze
tot uiting. Zoo wijst de controle op de waarnemingen
op een index-fout, als de vh A H A h) bij
I/II en III/IV aan elkaar gelijk zijn, doch van teeken
verschillen, terwijl vh II/II1 nagenoeg O is b.v.
I/II II/III III/IV
vh 2.9 0.3 4 2.2
Instrumentfouten kan men hieraan 'herkennen, dat
in één waarnemingsserie de azimuths van II en III
met elkaar overeenkomen, evenzoo I en IV.
I II III IV
Azimuth lijn 281°03'.5 05'.6 06'.0 03'6
Ook op de middelbare fout oefenen deze regelings-
fouten door de wijze van bepaling geen invloed uit
(zie tijdschrift Jrg. 1930 afl. 1).
Een ander constante fout, die voor het resultaat van
geen, daarentegen voor de m.f. ivel van beteekenis is, is
die, welke gemaakt wordt bij de aanraking van
de zon aan de kruisdraden. Naast het persoonlijk
element immers waar de eene waarnemer reeds
aanraking constateert, neemt een ander, eerst genoe
gen met een „royaler" aanraking speelt ook de
dikte van de kruisdraden een rol. In verband hiermede
wordt nog verwezen naar dit tijdschrift Jrg. 1932