EEN EN ANDER OVER HET VER&AftfELEN V5^N GEGEVENS DIENENDE TOT GRONDSLA^' VAN DEN VERPONDINGSAANSLAG. Evenals voor iedere onderneming- op economischen grondslag de eisch gesteld mag worden in deze tijden van depressie, dat de zaken zoo „efficient" mogelijk beheerd worden, kan men aan de uitoefening der Regeeringstaak en ieder onderdeel apart geen andere voorwaarde stellen. Het is de plicht van ieder ambtenaar op de gebreken die deze uitoefeningstaak aankleven, te wijzen en zeker in de eerste plaats wanneer het Gouvernement bij zijn geldelijke inkomsten benadeeld zou worden. Uitgaande van dit standpunt wensch ik de aandacht te vestigen op enkele voorschriften, die bij uitvoering gebleken zijn het Gouvernement nadeel te berokkenen en dus zoo spoedig mogelijk gewijzigd dan wel aangevuld dienen te worden. Ik heb daarbij vooral het oog op de vijfjaarlijksche c.q. suppletoire vaststelling van den verpondingsaanslag, een en ander vastgesteld in de z.g. verpondings-ordonnantie 1928, zooals deze nader aangevuld en gewijzigd is bij de Staatsbladen 1929 No. 116, 1932 No. 127 en 1933 No. 63. Voornamelijk zullen we het in dit artikel hebben over de wijze waarop de gegevens worden verkregen tot die vaststelling en door middel van een voorbeeld er op attendeeren, dat aan een meest doelmatige verkrijging hiervan nog wel het een en ander ontbreekt. Volgens art. 22 der verpondingsordonnantie 1928 wijst de Directeur van Financiën de ambtenaren dan wel de commissiën aan, die de gegevens zullen verstrekken tot den aanslag. Hoe nu precies de gang van zaken is n.l. of de betrokken inspecteur van Financiën een voordracht indient bij het Departement van Financiën van de aan te wijzen ambtenaren of de te benoemen commissie, dan wel of de Directeur van Financiën de betrokken inspec teur reeds bij voorbaat „plein pouvoir" terzake geeft, is

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1933 | | pagina 3