106
Ik geloof ook wel, dat in het 4e geval (blz. 82)
de le methode, door den Heer van Huls aanbevolen,
beter resultaat zal geven dan de tweede manier, maar
ze zal belangrijk meer tijd kosten.
De uitdrukking: de meest waarschijnlijke waarde
c. q. ligging bevat evenwel nog eenige voetangels en
klemmen. Heeft men een polygoonnet met een krans
van aansluitingspunten gemeten en is de nauwkeurig
heid van de laatste gelijk aan of grooter dan de
nauwkeurigheid van het polygoonnet, dan mag men
terecht de methode K. V. toepassen, waartoe ook de
Heer van Huls besluit. De aansluitingspunten hebben
een zekere m.f., maar de coördinaten, die men als
juist aanneemt, zijn de meest waarschijnlijke, blijkende
uit de vroegere meting. Na de vereffening krijgt men
de meest waarschijnlijke coördinaten van de poly-
goonpunten ten opzichte van de als juist aangenomen,
maar meest waarschijnlijk zijnde coördinaten van de
aansluitingspunten.
De uitdrukking m.w. coördinaten is dus betrekkelijk
en deze zijn berekend, uitgaande van de onjuiste
praemisse (waaraan natuurlijk niet te ontkomen valt)
dat de aansluitingspunten geen fout bevatten.
Deze betrekkelijkheid van de ligging van de punten
dient men wel goed voor oogen te houden en vooral
bij het landmeetkundige werk komt de relativiteit van
al onze waarden en einduitkomsten duidelijk tot
J. Polman.
MAG EEN MEETBRIEF, OUDER DAN VIJF JAAR,
VAN EEN NOG NIET INGESCHREVEN PERCEEL
ALS VERVALLEN WORDEN BESCHOUWD.
Het lijkt mij gewenscht nog even terug te komen op
de beantwoording die de Hr. Janssen in de vorige
aflevering van het tijdschrift gaf omtrent de kwestie