108 de grenzen tengevolge van pas opgemeten belendende perceelen, zijn gewijzigd. Op wiens gezag is deze wijziging geschied? We willen aannemen dat de land meter hierin niet als arbiter heeft gefungeerd doch geheel op gezag van den nieuwen aanvrager heeft gehandeld. We krijgen dus de toestand, dat een wette lijke regeling noodzakelijk wordt geacht, omdat de eerste de beste nieuwe aanvrager zijn grens anders heeft aangewezen dan bij een nog niet ingeschreven meetbrief van het belendend perceel is aangehouden. De toestand wordt dus zoodanig, dat den aanvrager van het belendend perceel meer rechten worden toe gekend dan dien van het vroeger opgemeten perceel, want de jongste aanwijzing heeft den ouden meetbrief waardeloos gemaakt. Men voelt toch dat hierin een onbillijkheid schuilt. Nu zou men kunnen zeggen dat men, eenmaal in een meetbrief omschreven, grenzen zooveel mogelijk zal respecteeren, maar ik vrees, dat een wettelijk voorschrift, zooals de Hr. Janssen zich dat voorstelt, den meesten landmeters aanleiding zal geven minder scrupuleus te werk te gaan, zéker bij meetbrief gren zen die reeds langer dan o jaar bestaan, omdat immers hiervoor het motief geldt dat de meetbrief voor een inschrijving toch niet meer gebruikt kan worden. In verband hiermee lijkt het mij beter de toestand voorloopig te laten zooals hij is. Toch geeft het artikel aanleiding te overwegen, of ter wille van een betere regeling het niet mogelijk is een stap in de goede richting te doen. Zoo zou ik willen aanbevelen, dat bij het grondonderzoek door B. B. ambtenaren bij aan vraag in eigendom enz. 'het Kadaster in kennis werd gesteld met de resultaten van het grondonderzoek. Immers dit grondonderzoek dient om na te gaan of de aanvrager de inlandsche rechthebbenden heeft

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1933 | | pagina 8