11
en verbonden door een gebroken lijn, dan treft onmiddel
lijk, dat de formules (7) blijkbaar te geringe sluitfout
aangeven.
Dit komt meer voor en zou volgens Brandenburg
(„Fehlergrenzen für Stadtvermessungen") geweten kun
nen worden aan het feit, dat in den tijd tusschen de
bepaling van de aansluitingsazimuths en de polygoon
meting, de verzekering van die azimuths kleine versto
ringen zou hebben ondergaan, zoodat de toepassing van
de wet van de foutenvoorplanting niet geoorloofd zou
zijn en de eenvoudige en meer gebruikelijke formule:
f mx 1 2 mA (8)
de voorkeur zou verdienen.
Daar echter in Batavia de tijd tusschen azimuths-
bepaling en polygoonmeting gewoonlijk slechts enkele
dagen, hoogstens 1 a 2 weken bedroeg, kan dit moeilijk
de oorzaak zijn. Wellicht zijn hier nog andere onbekende
foutenwerkingen en -samenwerkingen in het spel. Het is
daarom aan te bevelen zoo mogelijk de formule voor de
sluitfout te bepalen uit de geconstateerde sluitfouten. Men
moet dan echter de beschikking hebben over een veel
grooter aantal rondrekeningen.
Gaat men aldus te werk, dan is overigens de kwestie
van minder belang, omdat met beide functies (7) of (8)
wel een bevredigende aanpassing van de sluitfouten-
kromme (nu meer als interpolatie-kromme op te vatten)
aan de geconstateerde waarden zal worden bereikt. Toch
wordt ook dan gewoonlijk de formule (8) toegepast.
(Zie b.v, Z f.V. 1932, K. Ulbrich. „Der Winkelabsch-
luszfehler in Polygonzügen").
Ook in ons geval geeft deze formule, welke voor:
Zeiss: f 4."3 ]/ÏT+ 10"
Ben analoge behandeling van de sluitfouten van de
en Hildebrand f=5."l ^/^n~+10"
wordt, meer aannemelijke krommen. (Zie fig. 2).