64
heden van de 6e decimaal.
Bedenkt men, dat bij stadsmetingen in het buitenland,
de correctiecoëfficient gewoonlijk veel vaker wordt vast
gesteld, dan rijst de vraag of èèn bepaling per twee
weken voldoende frequent is. Gaat men de verschillen
na tusschen twee opeenvolgende bepalingen, dan blijken
deze gemiddeld 48.10-6 te zijn, hetgeen correspondeert
met een variatie per 100 meter van slechts 4.8 mm.
Dit geeft natuurlijk nog geen garantie, dat tusschentijda
niet grooter gemiddelde schommelingen voorkomen.
Waar echter deze variaties als systematische fouten te
voorschijn komen in de resultaten der lengtemeting en
de totale fout voor gunstig terrein slechts ±5.1 mm is,
is het niet waarschijnlijk.
Gaat men het verloop der correctie-coëfficienten ge
durende de drie jaren 1931-1933 na, dan valt allereerst
op, dat de variaties voor de diverse meetlatten sterk in
grootte verschillen. Zoo is b.v. voor de stellen latten Nos.
II, IV, V en VI de variatie tusschen twee opeenvolgende
A-bepalingen gemiddeld resp. 46, 54, 31 en 59 X 10-°
en maximaal 244, 138, 89 en 260 X 10-6. Het verschil
tusschen de grootste en kleinste is resp. 372, 237, 126
en 266 X 10-6.
'óo
/oo