73
Bij de bespreking' van deze gegevens moeten we gebruik
maken van de begrippen inwendige en uitwendige nauw
keurigheid. Onder inwendige nauwkeurigheid verstaat
men de nauwkeurigheid van een grootheid op zichzelf
beschouwd, dus zooals deze blijkt uit de differensen
tusschen twee of meer metingen van dezelfde grootheid
of uit de verschillen van de enkele metingen t.o.v. hun
arithmetisch gemiddelde. (B.v. de nauwkeurigheid van
een polygoonhoekbepaald uit differensen tusschen
eerste en tweede meting). Uitwendige nauwkeurigheid
daarentegen is de nauwkeurigheid van een grootheid,
zooals deze blijkt uit de verschillen, welke worden ge
constateerd, wanneer de grootheid, gewoonlijk in mathe
matische samenhang met andere al of niet soortgelijke
grootheden, wordt vergeleken met een „absolute" waarde.
(B.v. de nauwkeurigheid van een polygoonhoek, bepaald
uit de sluitfouten in rondrekeningen; hier wordt de som
der n hoeken vergeleken met de absolute waarde:
(n-2) 180°).
Inwendige (of relatieve) nauwkeurigheid heeft dus
betrekking op de manipulatie, uitwendige (of absolute)
nauwkeurigheid op het resultaat der meting.
Vergelijkt men nu de bovenstaande onder de punten
7-10 gegeven middelbare fouten, dan blijkt de inwendige
nauwkeurigheid (zie sub 7 en 9) van Hessen veel grooter
te zijn dan die van Batavia, terwijl de uitwendige nauw
keurigheid van Batavia, wat de hoekmeting betreft (zie
sub 8) slechts weinig geringer en wat de lengtemeting
aangaat (zie sub 10) grooter is dan die van Hessen.
Dit merkwaardige verschijnsel is te verklaren uit het
onderscheid in meetmethoden. Hoewel het in de noot 8)
genoemde artikel terzake slechts de mededeeling bevat:
„Samtliche Winkel und Entfernungen sind doppelt ge-
messen worden", kunnen we aannemen, dat deze dubbele
meting werd uitgevoerd op de in Europa algemeen ge
bruikelijke wijze, n.l. eerste en tweede meting direct na