78
ook steeds nihil zal blijven. Hieronder willen we dit
door middel van voorbeelden duidelijk maken.
In een groot cultuurgebied (zooals ter Oostkust)
hebben de gronden naar gelang van hun ligging en
vruchtbaarheid een zeer uiteenloopende waarde.
Gronden met een gunstige ligging die dus gemakkelijk
bereikbaar zijn per as of schip, verkeeren in een
voordeeliger positie dan moeilijk bereikbare, waarvoor
'het vervoer van producten zeer veel kosten meebrengt.
Waar onze groote cultures zich alle richten naar de
behoefte op de wereldmarkt, mogen we aannemen, dat
de nabijheid van bevolkingscentra niet van doorslaand
gewicht is, doch voornamelijk de Verkeersmogelijkhe-
den de waarde bepalen. Natuurlijk vestigt zich de
handel daar, waar de plaatselijke en internationale
verkeersmogelijkheden het gunstigst zijn, maar daar
mee is tevens aangetoond, dat het dus allereerst op de
verkeersmogelijkheden aankomt.
Een tweede factor is de meerdere of mindere
vruchtbaarheid van den bodem. Vruchtbare gronden
die moeilijk bereikbaar zijn, kunnen echter een geringe
re waarde hebben dan minder vruchtbare, gemakkelijk
te bereiken streken. We zien dat beide factoren
volkomen in elkaar grijpen en wat het zwaarst is ook
het zwaarst moet wegen. De grens der marginale
nuttigheid wordt nu bereikt, wanneer bij behoefte aan
gronden die gronden in exploitatie komen welke een zij
het nog zoo gering voordeel opleveren.
Bij overvloed van grond worden natuurlijk eerst in
exploitatie genomen die gronden, welke door ligging en
vruchtbaarheid het gunstigst zijn. Zoodra echter de
behoefte naar producten stijgt, ziet men uit naar minder
vruchtbare en minder gunstig gelegen gronden. Daalt
echter de behoefte weer, dan zullen de laatst in exploi
tatie genomen gronden het eerst voor teruggave in aan
merking komen.