VL m 3> .59 dat bij een gemiddelde primaire zijdelengte van 125 meter, deze lengte-afronding in millimeters niet aequi- valent is met de hoekafronding in tientallen secunden, niet zoo zwaar te wegen. 2. De onafhankelijkheid van eerste en tweede meting der lengten maakt het mogelijk om, evenals dit bij de hoekmeting is uitgevoerd, de totale middelbare fout in de enkele meting te bepalen uit de geconstateerde diffeiensen. Dikwijls gebruikt men daartoe de formule. waarbij men dus uitgaat van de veronderstelling, dat de fouten in de lengtemeting de wet m oc j/T volgen, het geen, zooals bekend, alleen het geval is, wanneer uit sluitend toevallige fouten voorkomen. Waar hier echter de differensen ook een groot deel van de systematische fouten bevatten, kan deze formule hier niet worden toegepast. Daarom werden gelijke lengten (na afronding op vijftallen meters) samengevat in een groep en voor elke groeplengte (resp. 10, 15, 20 meter) de middelbare fout bepaald uit: M=|/.IL[ddl waarin n en [ddl resp. het aantal lengten en de som van de kwadraten der differensen per groep voorstellen. Deze middelbare fouten zijn in fig. 3 grafisch voor gesteld (in mm) bij de als abscissen uitgezette lengten (in m) en verbonden door een gebroken lijn. De bij deze gebroken lijn genoteerde getallen geven aan het aantal lengten per groep, dat tevens als gewicht bij de bepaling der krommen (zie hieronder) werd aangehouden. m (middelt), fout in de lengte-eenheid) 3) Zie Jordan II (1908) blz. 76.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1934 | | pagina 7