91
we allereerst de kosten die betaald zijn ter verkrijging
van 'het recht.
Hiertoe zijn te rekenen:
1°. afkoopsom inlandsche rechten.
2°. meetbriefkosten e.a. tot het recht bij besluit is toe
gezegd.
3°. geldsom te storten in 's Landskas voor den grond-
afstand door het Gouvernement.
4°. inschrijvingskosten.
Om nu de waarde te bepalen van het opstalrecht, b.v.
10 jaren na de inschrijving, redeneeren we als volgt:
Gedurende het tijdsverloop van 10 jaren, dat het
recht heeft bestaan, is de verkrijgingswaarde van dei.
grond aan zekere schommelingen onderhevig geweest,
doch mag, mede in vergelijking' met nabijgelegen,
pas ontstane eigendomsperceelen, op het moment der
taxatie als bekend worden verondersteld. Deze schom
melingen vinden haar oorzaak in een stijging of daling
der waarde van de inlandsche rechten en verder ook in
de veranderlijke prijsnoteering per m2 door het Gou
vernement. Is de koopsom aan het Gouvernement bij
het verleenen van het eigendomsrecht aldaar per nA'
bekend, zoo wordt de waarde van een nieuw te ver
leenen opstalrecht bepaald, door de ,,momenteele"
waarde van de afkoopsom der inlandsche rechten te
vermeerderen met de naar de oppervlakte berekende
halve prijs (bij een tijdsduur van 30 jaren) die „mo
menteel" in 's Landskas gestort zou moeten worden
voor den grondafstand door het Gouvernement. Ook
de sub 2°. bedoelde kosten kunnen naar rato berekend
worden. Op deze wijze hebben we verkregen de waar
de, die het recht zou hebben, als het op het moment der
taxatie zou verleend zijn. Aangezien het recht reeds 10
jaren bestaat en dus nog 20 jaren zal bestaan, is deze
waarde momenteel 2/3 van de sub 2°, 3° en 4°. be
doelde bedragen, vermeerderd met de volle momenteele