92
afkoopsom der inlandsche rechten, immers bij verstrij
ken van het recht van den termijn, dus over 20 jaren,
heeft het recht voor den opstalhouder bij eventueele
verlenging van den tijdsduur nog een waarde gelijk
aan de afkoopsom der inlandsche rechten.
We zien dus, dat taxatie van het recht van opstal
sterk afhankelijk is van het moment van waardeering.
Wellicht ten overvloede zij opgemerkt, dat hierbij
geen rekening is gehouden met de waarde der opstal
len, doch uitsluitend met de grondwaarde van het recht.
Aannemende dat verlenging van het recht bij termijn-
verstrijking steeds mogelijk is, zal men de gebouwen
afzonderlijk dienen te schatten. Wil men de verkoop
waarde hiervan bepalen, zoo vergelijke men deze waar
de met de veilingswaarde van gelijksoortige eigen-
domsperceelen „onder aftrek van de grondwaarde".
Doch hierover later meer.
Het lijkt mij niet ondienstig in verband met de waar
deering van het opstalrecht te wijzen op hetgeen m
alinea 10 van artikel 7 van Staatsblad 1924 No. 291
(ordonnantie op het recht van overschrijving) is aange
geven als waardeering van het recht bij overschrij
vingen. Uit deze alinea zou moeten volgen, dat de ver-
pondingswaarde voortdurend afneemt tot nihil, zoodra
het recht komt te vervallen. Waar echter deze waarde
niet uitsluitend correspondeert met de grondwaarde
van het recht, doch ook met de opbrengst der opstallen,
lijkt mij deze wijze van waardebepaling uitgaande dus
van de verpondingswaarde voor bestrijding vatbaar,
in ieder geval onduidelijk.
Immers het eigenaardige verschijnsel doet zich hier
bij voor, dat men bij de bepaling van het recht van
overschrijving uitging van de gedachte de verpondings
waarde met de grondwaarde te moeten vergelijken,
waardoor tusschen beide begrippen een eenigszins ver
warde aanduiding plaatsvond. Of die bepaling van de