93
verpondingswaarae van het recht in dit geval juist ge
schiedt, d.w.z. of de opstallen bij een opstalrecht dat
bijna verstrijkt, vrijwel buiten beschouwing moeten
worden gelaten (vergelijk mijn hierboven gestelde op
merking, dat verlenging van den termijn van het recht,
uitgezonderd zeer bizondere gevallen, steeds mogelijk
is) is een vraag, die hierbij slechts gesteld wordt en ter
overdenking wordt aanbevolen.
Eenigszins anders wordt het geval, als voor het op
stalrecht een jaarlijksche vergoeding aan den grondei
genaar wordt betaald, zooals in zelfbestuursgebied, op
particuliere landerijen, soms ook in rechtstreeks
bestuurd gebied.
Bij schatting hiervan dienen we ons allereerst af te
vragen, hoeveel de kosten zouden zijn, als op het mo
ment der schatting het recht verleend zou zijn. Deze
zijn weer
1°. afkoopsom inlandsche rechten.
2°. meetbriefkosten e.a.
3°. inschrijvingskosten,
welke alle op gelijke wijze als hierboven worden be
paald.
Voor de in 's Landskas te storten geldsom treden de
jaarlijksche vergoedingen in de plaats. De sub 2° en
3°. bedoelde kosten mogen naar rato van den tijd dat
het recht reeds bestaat, afgeschreven worden, dus voor
10/75 gedeelte, voor het geval het recht op het moment
der taxatie 10 jaar bestaat en de tijdsduur 75 jaar is.
Gedurende de volle tijdsduur van het recht moet
jaarlijks een zeker bedrag worden betaald, waarvan
de waarde bij de geboorte van het recht beschouwd
mag worden een kapitaal K te vertegenwoordigen, dat
gedurende het tijdvak geheel afgelost zal worden bij
jaarlijksche gelijke bedragen. Om dit kapitaal te vin
den, zal men het over een jaar te storten bedrag met
behulp der annuiteitentabellen kunnen uitdrukken in de