27
controle aangevoerd worden, niet grootendeels te weerleggen
Zouden zijn.
Men zal zich niet zoozeer principieel tegen deze vereen
voudiging verklaren, als wel op grond van de tegenwoordige
werkwijze en de daarbij opgedane ervaringen, „praktische"
bezwaren aanvoeren.
Eensdeels zijn deze bezwaren te verklaren uit het geringe
vertrouwen, dat men aan vroegere metingen en hiervan in de
eerste plaats de loodlijnen en coördinaten toekent, en ze daardoor,
met een bijna principieel vooroordeel, niet als grondslag voor een
nieuwe meetbrief wenscht te gebruiken. De vraag, in hoeverre
dit al dan niet ten rechte is, kan hier buiten bespreking blijven,
maar voor de toekomst zal ons werk als volwaardig beschouwd
moeten worden anders zou het niet deugen.
Een tweede groep bezwaren vloeit voort uit het meet
briefstelsel, waaruit dikwijls onjuiste en verwarring gevende
conclusies getrokken worden.
Ongetwijfeld bestaat er een zeker verband tusschen het
meetbriefstelsel en de metingen, doch het kan m.i. nooit de
bedoeling zijn, dat voorschriften, die voor het opmaken van
de meetbrief gelden, toegepast worden bij de meting, evenmin
als het omgekeerde het geval zal kunnen zijn. Zoo zal het b.v.
onnoodig zijn, om een grenslengte, gemeten 16.32 en 16.33
m, te hermeten, omdat bij afronding op halve d.m. in de
meetbrief, zoowel 16.30 als 16.35 m* genoteerd kan worden.
Omgekeerd zal men als een grenslengte niet direct gemeten
kan worden, de berekende waarde opgeven, en niet de meet
cijfers der indirecte meting. Minder duidelijk is het volgende:
tusschen 2 merkteekenen I en III, reeds in coördinaten
bekend, wordt II geplaatst en gemeten, evenals de grens-
lengten I-II en II-III. Uit de te berekenen coördinaten van
II kan men nagaan of II binnen een zekere toleranswaarde
op de lijn I-III ligt. Een reëel doel heeft het niet, om te
weten of die lijn volkomen recht is; het feit, dat een meetbrief
opgemaakt moet worden, mag geen argument zijn, de palen I
en III opnieuw, en in nauw verband met II aan te meten.