5
(yj Xj) dan is daarvan de lengter, Xi2 (4)
en het azimuth: W1 bg tg (5)
Kleine veranderingen fy, en fx, welke de coördinaten
ondergaan, zullen kleine wijzigingen dr1 en <pr in rx resp. y1
veroorzaken, welke bepaald kunnen worden door differen
tiatie van (4) en (5) naar yr en xx
drx 2 j/yi2 Xi2 (2yi fyl 2Xl/xi) - (Yl fn Xl/xi)
<Pi ~?yA2 (-fy Y\ /x) ^2 (*t /y Yi/x
1 \X! yi x,2 V rx2 yi xi
Bedenkt men verder, dat drx rx X1 dan zijn met behulp
van deze betrekkingen de formules (2) te herleiden tot:
[fi2 /ti] [fi2 q>
[ri2l 99 M
Uit deze vergelijkingen (6) blijkt, dat de vergrooting X 3)
en de omzwaaiing <p voor het puntenstelsel gelijk zijn aan de
gemiddelden van de vergrootingen X, en omzwaaiingen <pv welke
elk der punten (y1x1) van het nieuwe stelsel afzonderlijk zou
eischen om tot coincidentie te komen met zijn beeldpunt in
het oude stelsel. Hierbij liggen de centra van vergrooting en
rotatie in het zwaartepunt van het puntenstelsel, terwijl de
gewichten van Xi en (p1 gelijk zijn aan het kwadraat van de
afstand r1 van (y^) tot dat zwaartepunt.
Resumé
1. Breng het assenkruis door evenwijdige verplaatsing
met den oorsprong in het zwaartepunt, m.a.w. ver
minder de coördinaten van elk der aansluitingspunten
met het gemiddelde der coördinaten van alle aanslui
tingspunten.
2. Vereffen de nieuwe meting op zichzelf en bereken met
de vereffende gegevens voorloopige coördinaten van
1
a) Men lette op het onderscheid tusschen „vergrooting" X en „ver-
grootingsfactor" 1 X,