8
gekondigd: die aan de oostzijde deser stede eenige erven
g'eijgent hebben ende van erffbrieven niet voorzien zijn
binnen den tijd van 3/m haer van een behoorlijke erffbrief te
voorzien op poene van confiseatie". Dit heette een renovatie
van de „Insinuatie aan alle die thuijnen, erven of huijzen
Zonder erfbrieven hebben dat zij binnen een maand
haar moeten voorzien op poene van confiscatie".
Dit zal wel het oudste besluit zijn over achterstand, want het
college van schepenen was in 1620 ingesteld en besloot twee
maanden later, 28/8, „dat niemand vermag te verkoopen,
transporteren nog beswaren dan met kennisse van twee schepe
nen opdat daar van door den secretaris prothocol mag
gehouden worden". Het is hier de plaats even de juridische
zijde van de registratie te bekijken. Tien dagen tevoren
hadden namelijk Coen en zijn Raden besloten „dat de uyt-
gegeve Erven en fruytbomen bij de bezitters zullen werden
gehouden als ter leen" maar, al werd het in de leenbrief
vermeld, de vereiste toestemming van de leenheer voor
verwisseling van leenman was verouderd: de resolutie zelf
spreekt ervan „pertinent protocol van weggegevene, gekogte
en verkogte erven mitsgaders van verpandinge ofte renten
derselven te houden". Nauwelijks was Coen vertrokken of op
2 Juni 1623 verschijnt het placcaat „dicterende dat het schen
ken, koopen en verkoopen, mangelen &c. van erven, leenen en
onroerende goederen voor schepenen verleden, geregistreert,
en de ioe penning aan de heeren betaald zal moeten worden
op poene van nulliteijt en verbeurte". Het is alsof we
aan de vorige regering de vraag horen tegenwerpen: wat zijn
de opstallen dan, leen of eigendom? Op 1/4 1624 volgt dan de
„Verklaring" van Pieter Carpentier, die onder de midde
leeuwse opvattingen een streep zet: „thuijnen en landen
binnen en buyten dezer stede als vrij eigene, patrimoniale
en allodiale landen of goederen mits bij verkoop ofte alinatie
derselver maar eenelijk gehouden werden aan den ion pen
ning Bij de reeds geciteerde „Insinuatie" van twee