24
Met „Ten sesden" wordt nu het vraagstuk der „tana onbe
kend" te berde gebracht. Over de verdeling van de buit zal ik bij
de laatste bepaling nog iets zeggen, hier worde als een voorbeeld
voor huidige autoriteiten de procedure behandeld van het verval
len aan de overheid: „na voorafgaande edictale niemand
verschijnende". In het advies van schepenen werd dit kortweg
genoemd „per Executie door de respective regtbanken" en
elders vond ik dat de Regering opdracht gaf tot „affictie van
biljetten" volgens een door schepenen ingediende lijst van
percelen. Dit was dus kennelij k het begin van het proces tegen
de „onbekende eigenaars". Dat het geregeld voorkwam blijkt
nog uit de resolutie van 7/2 1752, waarbij de verkoop weer
eens gelast werd „mits voor niet meer dan 20000 rds per jaar".
Over de achtste bepaling, de taxatie der „Intainsique"
waarde der wagenverhuurderijen hoef ik niet meer te zeggen
dan dat er vroeger ook dergelijke normen waren vastgesteld
voor arak-branderijen en suikermolens, ja zelfs voor brood
bakkerijen.
Zo komen we op pag. 409 „Laatstelijk" aan de bezoldiging
der Landmeters. Aan de gunst van het toekennen van een
deel der opbrengst aan de adjuncten, was personeelsgebrek
wel niet vreemd. In December 1777 toch was nog besloten:
„bijdewijl men bier zeer sober van bequaame land
meters is voorsien de Heeren Majores bij eerste
gelegenheid te verzoeken een a twee kundige landmeeters,
die van de waterwerken kennisse hebben, herwaarts te willen
senden". Hieruit zien we ook wat die adjuncten deden als
Ze niet tot meten werden „gebruikt": ze waren tevens
opzichters der openbare werken. Dat de landmeters niet in
1778 bedacht werden, is ook uit het besluit van 't vorige jaar
begrijpelijk: de nieuwe zouden bezoldigd worden met „boven
het tractement nog het voormeld douceur van
een honderd rijxdr ter maand".
Op 15 September 1752 was besloten „den eersten Land-
meeter te laten behouden de hem toegelegde 2 uyt
het provenue van alle sodanige Erven zonder eigenaars als