37 TEN AANZIEN VAN HET RECHT: Overnemende hetgeen hieromtrent is overwogen in meer gemeld tusschenvonnis en in aansluiting daarop: Overwegende, dat eischeres-appellante ter vervollediging van het bewijs van haar eigendomsrecht op het litigieuse stukje grond onder eede als getuigen heeft doen hooren Johan Frederik Beemer, den rechtsauteur van eischeres, Tirtomartojo, den mantri-opnemer van het Kadaster, die het perceel van eischeresse in 1932 heeft opgemeten en als getuige-deskundige Derk Eenschooten, landmeter bij het Kadaster te Batavia, terwijl voorts door appellante zijn over gelegd afschriften van de eigendomsakten dd. 2 Juli 1877 No. 686 en dd. 29 October 1877 No. 992, telkens met een daarbijbehoorende kaart, afgegeven door het Hoofd van het Kadasterkantoor te Batavia dd. 18 Juli 1935; Overwegende, dat de verklaringen der eerste twee getuigen niets hebben kunnen bijdragen tot voormelde vervollediging, terwijl dit naar 's Raads oordeel evenmin het geval is met de zeer uitvoerige verklaring van voornoemden getuige-des kundige en de bovenbedoelde kaarten; Overwegende, dat immers uit die verklaring blijkt, dat in 1884, toen de perceelen uit bovengenoemde akten van 1877 (welke akten, aangezien de daarbijbehoorende meetbrieven niet meer te vinden waren, door de er in voorkomende af metingen, ten grondslag moeten hebben gevormd voor den meetbrief van 24 Februari 1933 No. 114) tot één perceel werden samengetrokken, de Noordgrens van het perceel, (overigens voor de litigieuse quaestie van geen belang) niet klopte met de afmetingen van 1877, uit welk feit echter wel volgt, dat voornoemde meetbrief van 1933, ook ten aanzien van de Zuidgrens niet onvoorwaardelijk geloof verdient, terwijl bovendien bij dien meetbrief de afstand tusschen de merkteekens V en VI bijna 2 meter korter is dan volgens de gegevens van 1877 het geval zou moeten zijn;

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1936 | | pagina 39