7
gemeente ontrent het kopen van vaste goederen en het uyt-
setten van hare gelden op deselve dienen beraamt te
werden". En op 23/2 1778 zetten schepenen in hun advies
„ook doet hier veel toe dat wel een derde gedeelte van de
Erven en landerijen in en omtrent Batavia, haar noodige
Eygendoms bewijzen ontbreeken dan wel nog op de
namen van de ouders off voorouders voortlopen tot
merkelijke prejuditie der inkomsten tot nadeel van
deeze Colonie terwijl al zulke landen en Erven door de bezitters
in steede van gecultiveerd, geruineerd en uytgeput worden
tot schuylhoeken van kwaaddoenders, en ongedierte
en hier uyt gevolgt dat de buuren hunne woon-
plaatse meede verlaten en dusdanig word de eene
campong naden anderen gedepeupleert tot geen geringe
schaede en ontsiering der Bataviasche Colonie".
Deze merkwaardige argumentatie voor een goed kadaster
vond ik niet vroeger, maar schijnt al door te schemeren in de
considerans van het Placcaat van 20/4 1655 dat „veel ingese-
tenen bij tijt en wijle daar door grote schade souden komen te
lijden". Het inzicht in de noodzakelijkheid was dus bij de
„Hoge Tafel" niets nieuws en het toewijzen van 1 der
waarde bij overschrijving was dus veeleer bedoeld om het
goede beheer mogelijk te maken, dan omgekeerd dit beheer
bedoeld om die opbrengst te verzekeren.
In de eigenlijke wetgeving vinden we nu voorop de termijn,
waarbinnen de registratie moest volbracht zijn (p. 399).
Het aangehaalde placcaat van 1770 bevatte niet anders dan
een dispensatie tot U° December van termijn en boete, vast
gesteld op 10/12 1765, toen werd „goedgevondenden
geprefigeerden termijn te prolongeeren van drie tot zes
maanden die langer gewacht heeft of wagten zal de
volgende boete zal moeten betalen 10 van de intrain-
sique waarde niet hooger als 200 rds". De drie maanden gol
den al in 1709; in 1655 was het maar zes weken Het respijt
voor achterstalligen was in 't placcaat van 24/1 1628 als volgt af-