38 IL Een volgende kwestie doet zich voor bij de omschrij ving van het begrip blijver. De suggesties t.a.v. dit punt zijn van minder belang en verwijs ik slechts naar de oplossing, die de commissie geeft. III. Een belangrijker vraag is, of de bestaande Agrarische Wetgeving de hooger gegeven oplossing van het toe kennen van een Europeesch recht toelaat. Formeel bestaat nog altijd het domeinbeginsel zoodat een Euro peaan, die rechtstreeks van den Inl. koopt niets anders zou kunnen krijgen dan hetgeen die Inl. had, dus erfelijk individueel bezitrecht. Nu zou wel een bepaling in het leven kunnen worden geroepen, dat de directe overdracht gepaard dient te gaan met automatische om zetting in eigendom, doch zulks zou weer strijden met de twee eerste leden van art. 51 I.S. Daartegen wordt aangevoerd, dat al deze moeilijkheden te ondervangen waren door wetswijziging of het geven van een eeuwigdurend recht, als bijv. het landerijen- bezitsrecht. IV. De vraag, of een eventueele regeling zal gelden voor alle I.E., dan wel slechts voor de on- en minver mogenden onder hen, houdt de meeningen verdeeld. (Zie hierna). V. Nog doet zich de vraag voor of de verruiming van de verkrijging van duurzame grondrechten ook zal gelden voor totok-blijvers, Indo-Chineezen, Indo-Arabieren enz. T.a.v. de totok-Europ.-blijvers acht men geen be zwaren aanwezig. Wel is dit het geval bij de andere genoemde bevolkingsgroepen. Deze zouden niet de zelfde rechten kunnen doen gelden als de I.E., zouden er ook niet die behoefte aan hebben, daar reeds veel grond in hun handen is en zij bijv. rechten mogen uitoefenen, zooals op de particuliere landerijen, die een Europeaan niet mag uitoefenen, zouden door hun grooter aanpassingsvermogen een economisch gevaar

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1937 | | pagina 40