41
naar meer eigen woongelegenheid en meer eigen landbouw
grond. Doch de commissie is er niet blind voor, dat het vraag
stuk sentimenten van gelijksoortigen aard aan de andere, de
Inheemsche zijde heeft wakker geroepen, zoodat groeps
belang tegenover groepsbelang komt te staan.
Evenwel onveranderd kan de toestand op agrarisch gebied
niet blijven, daar dit een verbittering bij de I.E.-groep teweeg
zou brengen, maar ook tot het andere uiterste, n.l. de poort
ontsluiten tot alle Inh. grondbezit, kan niet worden over
gegaan.
Naar het inzicht der commissie zal de oplossing dus een
tusschen-oplossing moeten zijn.
Is het nu niet mogelijk om het vervreemdingsverbod op te
heffen Neen, zegt de commissie en wel om de volgende
redenen
a. De adatrechtelijkejuist doordat de grondrechten, die
met het adatrecht samenhangen thans niet ernstig kunnen
worden aangetast, blijft het laatste intact en daarmee de
Inl. samenleving, die hierop is gefundeerd,
ft. De economischede bevolking wordt gelaten in het onge
stoord bezit van den grond, haar voornaamste bestaans-
mogelij kheid.
c. De staatkundige; door de factoren sub a. en ft. is de
bevolking tevreden, waardoor orde en rust heerschen.
Tegen het vervreemdingsverbod wordt aangevoerd, dat
het zou werken als een „baboe-systeem", daar het den prikkel
wegneemt om zich een beter bestaan te verschaffen. Doch,
zegt de commissie, vervreemding tusschen Inl. onderling is
altijd mogelijk en geeft een voldoenden prikkel, waarbij nog
komt, dat Inl. groot-grondbezit geen uitzondering is. Dit
laatste voert men weer aan om te betoogen, dat het juist
daarom geen voldoende bescherming verleent, doch volgens
de commissie is dit onjuist geredeneerd en volstrekt geen
reden om het vervreemdingsverbod daarom maar op te heffen.
Indien ooit de wijsheid der Vaderendie het verbod uitvaar
digdengebleken is, dan is het toch zeker wel in deze tijden,