47
heid zit en prefereert in zoo'n geval onteigening. Ook ware
het haar inziens beter, dat van tevoren bekend was, wanneer
wel en wanneer niet Inh grond kan worden verkregen.
Naast dit alles belicht de commissie nog een andere zijde
van het vraagstuk n,l, den omvang der onwettige occupatie,
te vinden in bijlage 8, De cijfers zijn, hoewel niet volledig,
ontstellend. Ten tijde van het onderzoek der commissie
waren 2500 Europ,, 9000 Chineezen en 1500 andere V,0,
onwettig occupant. Opvallend is, dat daaronder verschillende
groot-grondbezitters waren, Meerendeels gaat het echter om
complexen grond, juist groot genoeg voor woonerf. Hieruit
blijkt wel de behoefte aan een eigen woonerf voor de niet-
inheemschen en verondersteld mag worden, dat een groot deel
van hen geen onwettig occupant zou zijn, als de procedure
eenvoudiger was geweest.
Was het nu niet beter geweest dien weg tot eigendomsver-
krijging makkelijker te maken, vraagt de commissie. Grond
bezit toch heeft in deze landen een sociaal heilzame functie,
doch het bezwaar is, dat, wil men aan de wenschen tegemoet
komen, men het vervreemdingsverbod, althans ten deele,
zal moeten laten schieten, wat zal leiden tot depossedeering
van den Inl, en dit kwaad is erger dan onwettige occupatie.
Weer anderen zullen zeggen, dat verscherping van het
vervreemdingsverbod en strenger optreden tegen de onwet
tige occupatie een juistere oplossing lijkt. Hiertegenover stelt
de commissie:
1, dat ze niet denkt aan een loslaten van het vervreemdings-
verbod,
2, dat noch de agrarische wetgeving, noch de praktijk
zich verzetten tegen uitzonderingen op dat verbod,
3, dat ook thans een feitelijke deposseedeering plaats heeft,
ten deele wettig, ten deele onwettig en dat het beter is,
dit grillige proces te vervangen door een overzichtelijk,
4, dat de adatrechtelijke, economische en staatkundige
bezwaren zijn te ondervangen; wat de eerste betreft
door het Inl, grondbezit ondanks overgang, te laten in de