49 Het bovenstaande ontslaat de commissie van den plicht een nadere definieering te geven van het begrip Indo- Europeaam „Blijver" zou b.v. hij kunnen zijn, die min stens io jaar hier gevestigd is en van wie te verwachten valt, dat hij hier zal blijven. De commissie meent, dat een differentiatie t.a.v. de rechtspositie van een deel der Europ., waartegen wel eens bezwaren worden ge maakt, niet in strijd is met de I.S. (vide art. 131 lid 2 I.S.). Daarnaast stelt men de vraag, of het te recht vaardigen is, dat een groep Nederlanders een bepaalde rechtspositie krijgt. Die vraag beantwoordt de commissie bevestigend, daar de oorzaak gelegen is, in het verschil in behoeften. II. De vervreemding sub I. zal beheerscht worden door het plaatselijk adatrecht en verder door de voor Inl. geldende bepalingen m.a.w. a. de vervreemding zal plaats hebben volgens het adat- recht ft. het overgedragen recht blijft het Inlrecht op den grondzooals het was in handen van den rechtsauteur. c. geen vervreemding is toegestaan, waar deze ver boden wordt door het adatrecht. d. de bestaande belastingen en lasten blijven erop rusten, evenwel zullen de laatste af koopbaar worden gesteld. eprivaatrechtelijke rechten met betrekking tot den grond zullen beheerscht worden door het adatrecht. omzetting in agr. eigendom of westersch eigendom zal mogelijk zijn waar dit voor den Inl. mogelijk is. Algemeene toelichting: Het is een eisch van recht en rede de rechten te doen overgaan, zooals ze reilen en zeilen (Nemo plus juris enzAutomatische omzetting in eigendom wordt niet rechtvaardig en niet redelijk geacht. Het zou ook niet in het belang van het behoud van het desaverband zijn, want er zouden grondenclaves ontstaan in een andere rechtspositie verkeerende, met als gevolg moeilijkheden van intergentielen aard (burenrecht, erfdienstbaarheden)

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1937 | | pagina 51