66
deze gewesten op den duur een toestand zal ontstaan, waarbij
een normaal ruilverkeer in gronden niet zal kunnen worden
gemist, maar dat wij zoover nog niet zijn» Wij hebben nog
rekening te houden met den factor dat de Inlander tegen
zichzelf moet worden beschermd; de inheemsche bevolking
kan den grond als direct middel van bestaan nog niet missen»
Hoofdstuk II handelt over rechten op den grond» Wij
zien hier, dat van rechtszekerheid van het inlandsch grond
bezit geen sprake is en wel grootendeels als gevolg van het
gebrek aan een goede registratie» Geheel overeenkomstig
onze ervaring bemerken wij, dat het hier en daar aan goeden
wil en initiatief niet heeft ontbroken, dat hier en daar getracht
is een administratie op te zetten, maar dat men nergens verder
is gekomen dan tot een archief van onvolledig, onbetrouwbaar
en daardoor vrijwel waardeloos materiaal, bestaande uit
registers en kaarten»
Allerlei ambtenaren en particulieren (landheeren), wie
het dus niet aan geest heeft ontbroken, maar wel aan specialis
tisch inzicht en ervaring, hebben als registratieman en grond
rechter gefungeerd en het is daarom geenszins te verwonderen
dat van bruikbare resultaten van dien arbeid niet kan worden
gesproken»
Wij sluiten ons daarom geheel aan bij Schrijvers laatsten
zin van dit hoofdstuk:
„Alles wat het Gouvernement onderneemt op het gebied
van Inlandsch grondcrediet, zonder voorafgaande kadas
treering en inrichting van een betrouwbaar hypothecair
stelsel blijft prutswerk" en zouden willen inlasschen:
„opgezet en bijgehouden door of onder leiding van des
kundigen op dit gebied, meer duidelijk gesproken onder
leiding van de landmeters van het Kadaster"»
Het volgend hoofdstuk is getiteld „Kadaster" en wordt
voorafgegaan door een illustratie van een Inlandsch op
nemer, klaarblijkelijk in functie» Inderdaad is dit een sym
bolische voorstelling van de oplossing van het vraagstuk
betreffende een Inlandsch Kadaster»