92
Gaan we de historie na, dan blijkt inderdaad dat verbod een
uitvloeisel te zijn van de verklaring, waarbij het Gouv. zichzelf
eigenaar maakte van alle grond, waarop niet door anderen
recht van eigendom wordt bewezen. Dat wil evenwel nog niet
zeggen, dat ingrijpen van de Regeering, waar het betreft over
dracht van Inl. aan niet-lnl., niet op andere wijze had kunnen
geschieden. Zeer wel is mogelijk zich een zoodanig verbod in
te denken zonder een basis als de domeinverklaring thans heet
tc zijn. Door middel van die domeinverklaring stelt de over
heid zich op privaatrechtelijk standpunt en als privaatrechtelijk
eigenaar kan zij tegenover hen, die een minder recht hebben,
optreden gelijk ze doet en een verbod van vervreemding opleg
gen. Doch wat ware er tegen, indien zij zulks deed als publiek
rechtelijke lichaam, dus zonder zich eerst tot eigenaar van den
grond te verklaren? Ik geloof niets en wil me dan ook aan
sluiten bij het betoog van Nolst Trenité .,Tot regeling, c.q.
tot beperking der Inlandsche grondrechten is het Staatsgezag
en met name de wetgever in zijn hiërarchische geleding, be
voegd niet als privaatrechthebbende, maar uit kracht van het pu
bliekrecht. Als publiekrechtelijk wezen heeft de Staat voor zijne
regelingen niet de minste behoefte aan een wezenlijk of ver
ondersteld (privaat) eigendomsrecht." Hiermee is wel de hui
dige constructie verworpen, doch m.i. ook voldoende aange
toond, dat de stelling: met het domeinbeginsel staat en valt het
vervreemdingsverbod, niet te verdedigen is.
üm de onhoudbaarheid van het verbod te bewijzen voert
Jaarsma naast een historischen grond een reeks practische
gronden aan 2) o.a. het hardnekkige niet uit te roeien verschijn
sel der clandestiene ontduiking en de onbillijke werking van het
verbod.
Is de eerste grond nog te aanvaarden hoewel ertegenover
gesteld kan worden, dat ontduiking niet een specifiek kwaad
is van deze overheidsmaatregel dat het onbillijk zou werken,
t.a.p. pag. 214.
-) t.a.p. pag. 6 e.v.