93
omdat sommige clandestiene bezitters tot den bedelstaf worden
gebracht cn weer andere den dans ontspringen komt me voor
als zijnde niet vol te houden. Redeneerden we in dien trant ver
der, dan kwam ons heele recht op losse schroeven te staan.
Summum jus, summa injuria blijft gelden zoolang er recht is
voor menschen en door menschen.
De commissie, die èn domeinverklaring en vervreemdings
verbod had te ontzien, nam niettemin de vraag in overweging
of het laatste al dan niet gehandhaafd diende te worden, ilaar
slotconclusie was handhaven en zij baseerde die conclusie op
drie gronden 1 die weer met klem door Jaarsma bestreden
worden -). Zoo zegt de laatste: ,.l)e adatrechtelijke bezwaren
van de Commissie-Spit doen diep in de twintigste eeuw (1936)
anachronistisch aan, ze hooren thuis in „tempo doeloe". Komt
hier nu Jaarsma niet met zich zelf in strijd? Als hij de do
meinverklaring bestrijdt beroept hij zich op het adatrecht en
stelt dat op den voorgrond, maar nu datzelfde adatrecht wordt
aangewend door de Commissie Spit is het plotseling van nul
en geener waarde cn behooren daarop stoelende bezwaren tot
tempo doeloe. Ook zijn andere argumenten tegen de bezwaren
der Commissie schijnen mij niet overtuigend toe en ik kan niet
ontkomen aan de gedachte, dat hij met één doel voor oogen,
het komen tot een boerenmiddenstand, a tort et a travers de
zienswijze der Commissie bestrijdt. Zich tegen de economische
bezwaren keerend, laat hij zich a.v. uit: „De Commissie denkt
blijkbaar, dat bij opheffing van het vervreemdingsverbod de
middenklassers allen grond zullen opkoopen. Dit zal heusch
zoo'n vaart niet loopen". Afgezien van de vraag, waarop hij
deze uitspraak baseert, meen ik hier toch te moeten consta-
teeren, dat er naast een middenklasse ook andere klassen be
staan.
Ik kan dan ook niet anders, dan ine scharen aan de zijde der
Commissie en ben met haar van oordeel, dat het verbod, al-
Vgl. pag. 41 jaargang 1937 T.K.N.I.
-) t.a.p. hlz. 22 c.v.