99
Mijn grootste grief evenwel tegen die oplossing is, dat ze den
I.E. niet geeft, wat hij juist zoo zeer verlangt een eigen stuk
grond, een erf, dat hem toebehoort en niemand anders, een
akker, waarvan hij kan zeggen: die is van mij. Die voldoening
geeft erfelijk individueel bezit hem niet. Want nog steeds is
daar de domeinverklaring, die althans voor Java allen grond,
waarop niet door anderen recht van eigendom wordt bewezen,
tot domein van den Lande verklaart. Met betrekking tot deze
kwestie begrijp ik de houding der Commissie niet volkomen.
Nu is het waar, dat zij, gezien haar taak, zich aan dat begin
sel had te houden, doch waar zij herhaaldelijk wees naar de
werken van Van Vollenhoven en diens opvattingen tot de hare
maakte haar zienswijze t.a.v. het beschikkingsrecht b.v. is
een copie van die van Van Vollenhoven x) zweeg zij toen
het domeinbeginsel aan de orde kwam. Dezen Leidschen hooglee
raar nogmaals citeerend, wijzen we op de volgende passage uit
,,De Indonesiër en zijn grond" 2) ,,de domeinverklaring, die
zich inbeeldt orde en vastheid te scheppen, is voor bouwvelden
althans, de moeder geworden van de allerwiebelendste rechts-
wiebeling, welke de Indische wetgeving maar kent".
De Commissie erkent, dat het domeinbeginsel, waar het be
treft gronden „door Inl. voor eigen gebruik ontgonnen of als
gemeene weide of uit eenigen anderen hoofde tot de dorpen
behoorende" (de befaamde formule „Baud") slechts van theo
retische en van geen practische beteekenis is, 3) daar het Land
over dien grond niet kan beschikken, behoudens onteigening
ten algemeenen nutte. Dat neemt niet weg, dat van dat theo
retische beginsel toch maar gaarne wordt gebruikt gemaakt
door het Gouvernement om hem, die de bezitsrechten van den
Inl. heeft afgekocht, nogmaals een koopprijs te laten betalen.
Kan men zich, althans van Gouv. standpunt een practischer
beteekenis indenken? En wat bleeft er over van den regel ,,ne-
ZieMiskenningen van het Adatrecht.
2) pag. 58.
3) T.K.N.I. Jaargang 1937 pag. 50.