101
Evenwel zouden nu die formaliteiten aan de uitgifte verbon
den, in het bijzonder waar het grond voor eigen woongelegen
heid betreft, welke grond allicht gezocht zal worden in de na
bijheid van Europ. wooncentra (waar dus art. 51 lid 2 I.S.
niet in den weg staat), niet wat verlicht kunnen worden voor
hen, die minderbemiddeld zijn? In dier voege b.v., dat van
hen geen koopprijs voor het land geeischt wordt.
Telkens wordt van I.E. zijde gehamerd op het aambeeld:
dubbele koopprijs. Dat men het dubbele koopen zoo onbillijk
vindt wordt door de Commissie verklaard uit het niet begrij
pen van het domeinbeginsel. Dat is den doorsnee aspirant-ei
genaar werkelijk niet kwalijk te nemen. Doch ook al begreep
men het, dan bleef er in een dubbelen koopprijs iets onbillijks
en onlogisch zitten. Maar kan er nu in werkelijkheid in alle
gevallen gesproken worden van een dubbelen koopprijs? Slaan
we Maassen en Hens op, dan lezen we 1dat de Dir. B.B. in
een rondschrijven, opgenomen in Bijblad 8546 (1916) opmerk
te „dat de tarieven hebben weer te geven het verschil in waar
de, dat tusschen onder dezelfde omstandigheden verkeerende
gronden bestaat, al naar gelang zij met het erfelijk individueel
bezitsrecht, dan wel met het eigendomsrecht bezeten worden".
In 1921 en 1925 werd dit nogmaals herhaald. Het is bezwaar
lijk vol te houden hier van een dubbelen koopprijs te spreken.
Anders staat het bij het geval genoemd in Bijblad 12175 2) n.l.:
..dat indien die vergelijking (bedoeld is tusschen het verschil
in waarde van den grond onder Inl. en niet-Inl.) practisch niet
mogelijk is, bedoeld verschil in waarde moet worden gesteld op
de waarde van den grond onder Inlanders". Hier is ontegen
zeggelijk van een zekere willekeur sprake.
De Commissie rept niet over het regeeringsstandpunt en gaat
op het geopperde bezwaar van dubbelen koopprijs in, alsof de
laatste werkelijk in alle gevallen geeischt werd. In de groote
1) Agrarische regelingen voor het Gouv. gebied van Java en Madoera
blz. 570 e.v.
2) Maassen en Hens t.a.p. blz. 572.