105
lijk erkennen van liet Inl. grondrecht als eigendom. Voorts zegt
hij „Het gebruik van het woord „afstaan" is dan ook niet an
ders te beschouwen dan als een concessie aan de destijds heer-
schende theoretische opvatting omtrent het bij den Lande be
rustend domeinrecht ten aanzien van de bevolkingsgrondcn.
Ook uit de voorwaarden en de wijze, waarop deze zoogenaam
de afstand plaats heeft blijkt duidelijk, dat het niets is dan
een schijnvertooning. De erfelijk individueele bezitter heeft
eenvoudig de rechtmatigheid van zijn grondbezit te doen uitwij
zen om daarvan een eigendomsbrief te erlangen. Geen contra-
praestatie wordt gevorderd en wat sterker is, geen weigering
van de ten rechte gedane aanvraag is mogelijk". Of de wetge
ver het oorspronkelijk ook zoo zag is een andere kwestie. Het
is niet onwaarschijnlijk, dat hier de wensch de vader van de
gedachte was. Hoe het ook zij, ook Nolst Trcnité moet erken
nen, dat de domeinverklaring bij de geboorte van S. 1872
No. 117 een rol speelde.
En toch is de regeering, gelijk we boven zagen, thans een
andere opvatting toegedaan. Als we nu nog lezen, dat zij zich
op het standpunt stelt, dat er tusschen het agrarisch eigen
domsrecht en den B.W. eigendom geen wezenlijk verschil be
staat 1) dan moeten we tot de slotsom komen, dat de Regee
ring van de domeinverklaring slechts gebruik maakt, wanneer
het in Haar kraam te pas komt en het bestaan ervan vrijwel ne
geert als dat beter strookt met de door Haar te nemen maat
regelen.
Wel eigenaardig is, dat het domeinbeginsel weer op de prop
pen komt, als het gaat om omzetting van agrarisch eigendoms
recht in Westerschen eigendom. Bij den B.G.S. van 2 Mei 1933
No. 1257 B n.l. „heeft de Regeering ingestemd met het voorstel
van den Dir. van B.B., om voor de toekomst als gedragslijn
te aanvaarden, dat, indien tegen omzetting van agrarisch eigen
domsrecht in Europ. eigendom uit een alg. agrarisch oogpunt
geen bezwaren bestaan, bij de uitgifte met het recht van eigen-
1) Maassen en Hens t.a.p. blz. 41 en 51.