109
men, Oostersch eigendom, dan valt er door het Gouvernement
niets meer af te staan bij omzetting in agrarisch eigendom. Een
reden te meer, om dien afstand te beschouwen als een forma
liteit cn er eenvoudig een erkenning in te zien. We zagen reeds,
dat dit ook de huidige Regeeringsopvatting is, daar die afstand
niet als een privaatrechtelijke (schenking), doch als een pu
bliekrechtelijke handeling wordt beschouwd.
Alvorens de bedenkingen, van alle zijden tegen den agra-
rischen eigendom aangevoerd, te weerleggen en de voordeelen
verbonden aan een eventueele toekenning ervan aan den I.E.
op te sommen, wil ik eerst het karakter van dat recht trachten
weer te geven. Gelijk we reeds zagen is de Regeeringsopvatting,
dat het recht in wezen niet verschilt van het B.W. eigendoms
recht. Het wijkt daarvan slechts in omvang af in dier voege,
dat het agrarisch eigendomsrecht zonder vergunning van den
Gouverneur-Generaal op straffe van nietigheid der rechtshan
deling niet mag worden vervreemd aan niet-Inl. en dat daarop,
ook weer zonder die vergunning, geen ander zakelijk recht
mag worden gevestigd dan dat van hypotheek. Daaruit volgt
dan, dat de in agrarisch eigendom bezeten gronden niet meer
behooren tot het landsdomein en dat bij goedgekeurde over
dracht aan den niet-Inl., deze de gronden automatisch in Wes-
terschen eigendom verkrijgt. Voor den agrarischen eigenaar zelf
zou het recht niet veel van het erfelijk individueel bezitrecht
verschillen, daar hij t.a.v. den grond in hetzelfde rechtsverband
blijft als waarin hij tevoren als erfelijk individueele bezitter
verkeerde.
Niet allen zijn deze Regeeringsopvatting toegedaan. Omtrent
den aard van het recht loopen de meeningen wel zeer uiteen.
Van Vollenhoven 1) acht het Inl. bezitrecht met een verstevig
den titel, Nederburgh 2) beschouwt het noch als Europ. eigen
dom, noch als Ink bezitrecht, doch als slechts eigendom.
1) Het Adatrecht van Ned-Indië.
2) Hoofdstukken over Adatrecht.