110 De laatste opvatting komt ongeveer overeen met die van Nolst Trenité, die we thans nader in beschouwing zullen nemen. 1) Deze begint erop te wijzen, dat de term agrarisch eigendom in de wetgeving niet voorkomt, doch dat men dien term in de latere literatuur in gaan gebruiken. Hij tracht te bewijzen, dat met de toekenning van eigendom aan den Inl. niets anders be doeld is althans door den wetgever dan hem eigendom te geven in den waren zin des woords en voert daartoe de vol gende gronden aan le. Alinea 7 van art. 51 I.S. zegt uitdrukkelijk, dat de Inl. zijn erfelijk individueel bezeten grond in eigendom verkrijgt, terwijl bovendien wordt bepaald, dat de grond hem wordt afgestaan, wat niet anders kan beduiden, dan dat het Gou vernement volledig van-het recht afziet. 2e. Art. I Agrarisch Besluit spreekt van eigendom en daar onder is ook begrepen de z.g. agrarische eigendom. Im mers vormen Agrarisch Besluit en Agrarische Wet, die gelijktijdig tot stand kwamen, één geheel. 3e. Art. 4 van het Agrarisch Besluit noemt ook slechts eigen dom. Had de wetgever hier en sub. 2 iets anders bedoeld, dan had hij dat wel nader aangegeven. 4e. Alinea 2 van art. 4 Agrarisch Besluit geeft een omschrij ving van het agrarisch eigendomsrecht, die daarop neer komt, dat de Inl. over den grond het vrije genot en de vrije beschikking heeft (behoudens wettelijke beperkingen). Dit stemt geheel overeen met de definitie van eigendom, zooals art. 570 B.W. die geeft. Wel zijn eenige beperkingen opgelegd en is tevens bepaald, dat de agrarische eigenaar niet aan het B.W. is onderworpen, doch dat doet niet af aan den aard van het recht. Vrij is de eigenaar in beide gevallen, inzooverre, dat hij geen privaatrechtelijke inmen ging van anderen, ook niet van den Staat, behoeft te vree zen. 1) „Praeadvies" blz. 193. e.v.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1937 | | pagina 34