116
agrarisch eigendomsrecht rust, dan zal ook de Inl. daarvan de
voordeden gaan inzien, ware het slechts alleen, dat hij zijn
grond anders niet aan den minderbemiddeldcn Europ. kan over
dragen.
Nog een stap verder gaande, zou ik willen zien, dat van Gou-
vernementswege pressie op den Inl. bezitter werd uitgeoefend
om zijn recht om te zetten.
Mijn ideeën loopen hier parallel met die van Nolsl Trenité
en ik sluit me volkomen aan bij zijn conclusie 1) „dat het ter
voorkoming van verwarring en misverstand en om tot een zui
veren agrarischen toestand te geraken, volstrekt noodzakelijk
is om voortbouwend op den grondslag bij de wet van 1870 ge
legd, de verleening van den titel van eigendom aan den ink
grondbezitter zooveel mogelijk te bevorderen.
Het recht van eigendom worde derhalve de Inl. grondbezit
ters toegekend niet alleen op aavraag, maar naar gelang de om
standigheden het toelaten, ook op initiatief van Overheids
wege".
Naar aanleiding hiervan stelt hij de volgende redactie voor
van alinea 7 van art. 51 I.S. 2)„Naar gelang de omstandig
heden het toelaten, wordt het door eigenlijk gezegde Inlanders
individueel of groepsgewijze op den grond uitgeoefend erfelijk
of duurzaam recht van gebruik, door inschrijving in openbare
registers als eigendom erkend. De wijze van in- en overschrij
ving van het recht, alsmede de rechten en verplichtingen dezer
Tnlandsche eigenaars worden bij algemeene verordening gere
geld."
Hierbij zij opgemerkt, dat de uitdrukking „eigenlijk gezegde"
Inlanders van geen beteekenis meer is sinds de wijziging van
de l.S.
Ook grond, toebehoorend aan rechtsgroepen worde erkend
als eigendom.
Praeadvies, blz. 227.
0 ibidem 235.