84 het Tijdschrift voor Kadaster cn Landmeetkunde, jaargang 1936 No. 3 blz. 128). Een moeilijk onderwerp is wel het probleem der hoeknauw- keurigheid. De consequenties daarvan gaan verder dan die van het vraagstuk der lineaire nauwkeurigheid. Wat toch is hetgeval? De lengtemetingen vormen het doel van onze techniek. Lengte meting is hoofdzaak; hoekmeting is slechts hulpmiddel. Eener- zijds dienen de hoeken om de lengtewaarden op niet-omslachti- ge wijze met elkander in samenhang te brengen, anderzijds om afstanden op indirecte wijze vast te stellen. Onze metingen zijn feitelijk een fusie van twee uiteenloopcn- de begrippen, die wij tot een innige combinatie hebben ver- eenigd, met als doelstelling: het kunnen bepalen van iederen gc- wenschten afstand. De lineaire nauwkeurigheid dient te worden vooropgesteld, hetzij langs den weg van beredeneering en logica, hetzij als re sultaat van experimenteel onderzoek. Heeft men deze norm eenmaal als vaststaand aangenomen, zoo dient de nauwkeurig heid van het hulpmiddel, i.e. de hoekmeting, te worden bepaald. Het is duidelijk, dat de genoemde nauwkeurigheden in onder ling juiste verhouding moeten staan. Men mag in de keuze van lengte- en hoekinstrument niet willekeurig te werk gaanmen zou zoodoende tot ongerijmdheden vervallen. Men combineert bijvoorbeeld geen polygoonmeting met hoeken op één seconde nauwkeurig tezamen met lengtewaarden bepaald middels den Reichenbachschcn afstandmeter; evenmin zal men ertoe over gaan, om boussolerichtingen, die 5' onzeker zijn. te verbinden aan lengtemetingen, die de millimeter-nauwkeurigheid hebben. Er zal met betrekking tot het onderling verband tusschen hoek en lengtenauwkeurigheid een zeker systeem moeten worden ge legd. Er zal moeten worden gestreeft naar permanentie der nauw keurigheden. (Wordt vervolgd) L. F. L HERGAMIN.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1937 | | pagina 6