159
Of we geheel op Toewaters woorden mogen afgaan, valt
te betwijfelen. Toewater had toen hij zijn boekje schreef,
zijn loopbaan als landmeter te Batavia beëindigd en het is
zeer de vraag, of hij den toestand geheel objectief beschouw
de. Hij beweerde wel, dat de landmeters transportkosten uit
eigen zak hadden te betalen, doch lezen we art. 20 dan zien
we, dat belanghebbenden de „wagenvracht" hadden te be
kostigen, wanneer het perceel veraf lag en evenzoo dat de
landmeter kon declareeren, wanneer hij in commissie reisde.
Ook Wiemans is van meening, dat het niet de voorschrif
ten waren, die een goed kadaster in den weg stonden, doch
dat veeleer de uitvoering daarvan alles te wenschen over
liet. Op blz. 61 van zijn „Overzicht van het Kadasterwezen",
zegt hij „De landmeters voldeden in het algemeen niet aart
de voorschriften, vervat in hunne Instructie. De werkzaam
heden, waarvoor salaris verschuldigd was werden verricht;
de geregelde bijhouding van de kaarten en registers werd
verzuimd en de samenstelling van nieuwe blokkaarten werd
meest nagelatenDoch ook de meetbrieven, welke door
de Gouv. landmeters tegen betaling aan het publiek werden
verstrekt, waren meest met weinig zorg, vaak zelfs zeer ge
brekkig opgemaakt. Enkele landmeters hebben alle percee-
len, om het even, welken vorm die hadden, in de daarvan op
gemaakte meetbrieven voorgesteld door rechthoeken, waar
van de afmetingen verkregen waren, door voor de betref
fende perceelen de lengte en breedte door het midden te
meten."
Nemen we nu aan, dat het Kadaster destijds in de eerste
plaats diende tot een juiste verdeeling der verponding, dan
valt te constateeren, dat het door zijn gebrekkige samen
stelling slechts voor een klein deel aan dat doel beantwoord
de. Toewater meende, dat wanneer alle perceelen in de Re
sidentie Batavia naar hun werkelijke waarde waren aange
slagen geweest, de belasting zeker tweemaal zooveel opge
bracht zou hebben.