160
We merkten hierboven reeds op, dat hoewel zulks hem
niet uitdrukkelijk was opgedragen, de landmeter toch be
last was met het aanslaan en taxeeren voor de verponding.
Met de herziening van den verpondingsaanslag was een com
missie belast, doch deze was vrijwel geheel afhankelijk van
den landmeter, die meestal als secretaris aan de commissie
was toegevoegd en haar tevens tot adviseur strekte. En de
adviezen, die hij gaf, waren zeer onvolledig, wat te begrij
pen was, daar taxatie in loco, gezien zijn minimale bezoldi
ging en afgaande op Toewater's beweringen, tot de onmo
gelijkheden behoorde. Waren des landmeters inlichtingen tc
onvolledig of ontbraken ze geheel, dan restte niet anders
dan af te gaan op de inlichtingen van de eigenaren zelf be
treffende de opbrengst van hun landerijen.
Dat het kadastraal bureau ook in zijn tweede taak, de
verzorging van de rechtszekerheid, te kort schoot, moge
nog blijken uit het volgende. In de jaren 1860-1870 schijnen
talrijke perceelen in Buitenzorg aan particulieren in eigen
dom te zijn afgestaan, zonder dat daarvan bij het kadaster
ooit iets bekend werd. Particuliere landmeters verrichtten
de opnamen. Het gevolg was, dat de perceelen foutieve ver
pondingsnummers kregen en de meetbrieven zelden met el
kaar in overeenstemming waren.
Niet alleen wist men weinig omtrent de perceelen, ook
van de namen der eigenaren was weinig bekend, daar een
naamlijst op het bureau ontbrak.
De taak, die het Kadastraal bureau (in het algemeen de
Gouvernements landmeter) had te vervullen bij de in- en
overschrijving van vaste goederen bestond in het afgeven
van de landmeterskennis en zoo noodig een meetbrief. Plet
nut van de eerste werd problematiek geacht en het laatste
document verloor veel van zijn waarde, doordat onderzoek
ter plaatse meestal niet plaats vond en volstaan werd met
het afgeven van een extract uit den ouden, meestal zeer ge-
brekkigen meetbrief.