161
Het is opvallend, dat, hoewel in de ordonnantie op de L
eri O. van 1834 werd gesproken van meet- of belendingsbrie-
ven en die naam reeds lang voordien gebruik werd voor
kaarten of schetsen, opgemaakt bij de uitgifte van stukken
grond, de landmetersinstructie van 1837 geen omschrijving
van den meetbrief inhield. Wel gaf die instructie aan wat
gemeten en gekaarteerd moest worden, doch omtrent het
doel der aldus verkregen kaarten liet zij zich niet uit.
Het was blijkbaar zoo vanzelfsprekend, dat tot de aller
eerste taak van den landmeter het maken van meetbrieven
behoorde, dat men eenvoudig een definitie vergat.
In 1842 schijnt men de lacune bemerkt te hebben en werd
daarom bij Stbl. no. 17 een model gegeven. Dat echter de
metigen, bedoeld in art. 6 der instructie, geschiedden ten be
hoeve van de opmaking van meetbrieven, blijkt uit art. 20,
waar de in rekening te brengen salarissen werden vermeld,
onder aanteekening, dat de kosten van het zegel voor den
meetbrief daaronder begrepen waren.
Een vergelijk van het bestaande kadaster met het toen
malige Nederlandsche moest uitvallen ten voordeele van het
laatste, al had dit ook zijn gebreken.
Een kadastraal plan kende men in Indië niet, want dc
kleine en onjuiste blokkaarten waren dien naam niet waar
dig. Wel namen de meetbrieven ten deele de plaats van het
plan in, doch dat neemt niet weg, dat daarnaast een over
zichtskaart ten behoeve van een onderling verband der per-
ceelen volstrekt noodzakelijk was geweest.
Een perceelsgewijze legger of naamlijst, gelijk die in Hol
land bestonden, waren niet aanwezig. Wel werd daarin ten
deele voorzien door verpondingskohier en blokregister, doch
niet was bijv. na te gaan welke perceelen aan één en den
zelfden eigenaar toe behoorden, welke andere zakelijke
rechten op een eigendomsperceel rustten, terwijl de blokre-
gisters bovendien onjuist de grootte en afmnetingen der per
ceelen aangaven en over de bebouwing en opbrengst zwegen.
In 1867 meende men, dat de eenige manier om verbetering