164
mondeling onderhoud werd op verlangen van den Landvoogd
schriftelijk vastgelegd en het resultaat was een schrijven,
gedateerd den 14en Juli 1873, waarin Motkc zijn zienswijze
uiteen zette.
Hoewel Motké zijn loopbaan begonnen was als landme
ter van het Kadaster in Nederland, was hij toch in de eerste
plaats dienaar van den fiscus. Passer en trekpen had hij
n.l. daar te lande reeds verwisseld tegen aanslagbiljet en
dwangbeval en als ambtenaar der belastingen was hij in
Indischen dienst overgegaan. Het is dan ook niet te ver
wonderen, dat hij in zijn uitingen een zekere fiscale voor
liefde aan den dag legde en in het kadaster in de eerste
plaats een hulpmiddel zag om de belastingschroef te kun
nen aandraaien. Die voorliefde bleek reeds uit den aanhef
van zijn brief„Het nauw verband tusschen het kadaster en
de belastingen op onroerende zaken noopte mij tot een on
derzoek naar den toestand van het kadastrale bureau te Ba
tavia en van het te Buitenzorg gevestigd onderdeel daarvan.
Daarbij is mij gebleken, gelijk Uwe Excellentie trouwens
reeds van andere zijde is bekend geworden, dat slechts van
een zeer klein gedeelte der Residentie een gebrekkig kadas
ter bestaatdat dit zelfs van een deel der stad en voorste
den gemist wordt dat hetgeen bestaat met weinig orde
wordt bewaard en dat tengevolge van dat alles vele per-
ceelen en bijgebouwen in het geheel niet, andere niet be
hoorlijk, in de verponding aangeslagen zijn".
Met de voorstellen der commissie, die, alvorens tot reor
ganisatie over te gaan, eerst nog een ander onderzoek noo-
dig achtte, kon hij zich niet vereenigen. Naar zijn meening
was alles zoo duidelijk, dat zulk een onderzoek hem vol
komen overbodig voorkwam. Had men het toen wel ver
richt, veel leed zou het Kadaster bespaard zijn gebleven. We
kunnen dit Motké evenwel niet euvel duiden, aangezien een
onderzoek door hem reeds was ingesteld en hij daarbij een
kadaster had aangetroffen, dat door zijn onvolledigheid en
onjuistheid eigenlijk geen kadaster was. Hij moest wel tot