192
of niet verschenen en als ze dit laatste wel deden, in de
meeste gevallen hun grenzen niet konden, soms niet wilden
aanwijzen, waarbij zij zich denkelijk beriepen op het bestaan
de kadaster, dat het immers beter diende te weten, dan zij
zelve.
Het ontwerp besloot met een opsomming van kaarten en
registers, waarvan hij de aanleg noodzakelijk achtte,
zooals plan van driehoeksmeting, minuutplan, verwijzings-
kaart, boeken van berekening, aanwijzende tafel, kadastrale
legger, perceel wijzer, waarin alle perceelen naar de volgor
de der secties en nummers waren opgenomen, naamlijst, ver
zamelingslegger, schattingsstaat, bijblad, hulpkaart en 3 vol
ledige copieën van het minuutplan.
De kadastrale legger zou het register zijn „waarin elke
eigenaar, vruchtgebruiker, erfpachter, of liever elketi belas
tingschuldige een afzonderlijk artikel verkrijgt, waarop voor
komen al de perceelen, waarop hij binnen het gekadastreer
de gedeelte dezelfde regtcn uitoefent". Verstijnen sprak dus
liever" van belastingschuldigen dan van zakelijkrechtheb-
benden overigens begrijpelijk zijn einddoel was een belas
tingkadaster.
Artikel 15 van het ontwerp gaf de beteekenis van het reeds
genoemde bulletin weer en eindigde met de woorden
„Hierdoor krijgt het Kadaster een officieel karakter en
eene beteekenende regtswaarde".
Of de rechtskracht, toe te kennen aan die vaststelling, van
veel dan wel van weinig beteekenis was, dat schijnt in Ver-
stijnens tijd nog geen punt van strijd te hebben uitgemaakt.
Hoe het ook zij, welke waarde er ook aan te hechten was,
in de praktijk is deze wijze van vaststelling, die op instigatie
van Verstijnen werd ingevoerd bij Bijbl. 3308 (O.B. 1878
No. 79), waarin tevens een model van het bulletin (kennis
geving formulier 2) is opgenomen, een volkomen misluk
king gebleken, J) evenals de niet officieel voorgeschreven
aanwijzing der grenzen door de eigenaren. De Indische eige-
Zie F.G. Wiemans: Overzicht van het Kadasterwezen, blz. 100.