193
naren toonden er niet de minste interesse voor en bij de
volgende kadastreeringen heeft men het aanschrijven maar
achterwege gelaten.
Met het oude kadaster had Verstijnen afgedaan. Een van
de artikelen wees den bewaarder aan als verbandlegger, doch
de meetbrief, die bij de algemeene beschouwingen nog even
werd aangeroerd, kwam in het ontwerp geen oogenblik ter
sprake.
Dit ontwerp bereikte nooit het Staatsblad, evenals zoo
vele latere pogingen tot wijziging der bepalingen van 1875.
We zouden Verstijnen zeer te kort doen, als we zeiden,
dat hij het oude kadaster opzij zette, zonder zich daarmee
ook maar op eenigerlei wijze te hebben ingelaten. Niet ge
noeg kan herhaald worden, dat hetgeen hij hier aantrof als
kadaster zoo weinig daarop leek, dat hij moest concludeeren,
dat het bestaande systeem ondeugdelijk was en dat ieder
ander systeem, en zeker het hem bekende llollandsche, in de
praktijk veel beter aan de te stellen eischen zou voldoen. Hij
zag daarbij echter te veel, zoo niet geheel over het hoofd,
dat niet de voorschriften, doch de uitvoerders schuld hadden
aan de jammerlijke resultaten en dat een nieuw kadastraal
stelsel, hoe geperfectionneerd ook, nooit zou kunnen voldoen
als niet streng aan de bepalingen de hand werd gehouden.
Het was dus begrijpelijk, dat Verstijnen met het oude vol
komen wilde breken dat wil evenwel niet zeggen, dat hij
van het oude geen kennis had genomen, het tegendeel is
waar; alleen was hij bij zijn komst hier te lande te lang in
Nederlandsch-Kadastralen dienst geweest om in te zien, dat
de grondslagen van de instructie van 1837 zich beter aan de
Indische fiscale en juridische toestanden aansloten dan zijn
geimporteerd cultuurgrenzenkadaster.
Dat hij zich van het bestaande wel degelijk op de hoogte
had gesteld en dat het tevens in zijn bedoeling lag zich daar
van los te maken en een geheel nieuw kadastraal gebouw op
nieuwe fundamenten op te zetten blijkt zonneklaar uit eeni-