198 uil de kadastrale kaart, aangevende de afbeelding van het bedoelde stuk grond met de daarop staande gebouwen, en de belendende stukken is, naar ik meen, voor het minst zeer betwistbaar. Het perceel wordt door zulk een extract niet nader aan geduid dan door de vermelding in de landmeterskennis en de akte van overschrijving van de kadastrale secties en het nommer. Zelfs zal in veel gevallen de juiste ligging van het perceel wel te vinden zijn met behulp van de kadastrale kaart, maar niet met behulp van een extract zooals naar het voorstel van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur zou worden gemaakt. Het opnemen in den meetbrief van vaste punten, waaruit de ligging kan worden bepaald, is toch niet voorgeschreven in het model, vastgesteld bij Staatsblad 1842 110. 17, en daaromtrent komt evenmin iets voor in het voorstel van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur (art. 7 van Stbl. 1837 no. 3 handelt over de minuten, die worden opgemaakt na op meting van landerijenen heeft dus geen betrekking op op metingen van andere onroerende goederen en evenmin op het afgeven van extracten uit de kadastrale kaarten, als door den Directeur van B.B. bedoeld). Een meetbrief, volgens het voorstel zal dus niet de be stemming kunnen hebben, om de juiste ligging van het per ceel aan te wijzen. Zal het dan dienen om later aan belanghebbenden de ge legenheid te geven, de grenzen te constateeren Is dat later noodig, dan kan men nog altijd een extract uit de kadastrale kaart krijgen, aanwijzende het perceel, dat in de akte van eigendomsovergang met sectie en nommer is aangewezen. Maar zulk een extract, als nu naar het voorstel in den meetbrief zou worden opgenomen kan daartoe niet altijd behoorlijk dienen. Men stelle zich voor eene kaart on eetie srhn.-B vun 1

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1937 | | pagina 18