208
Alvorens over te gaan tot een nadere beschouwing der
Stbl. 1880 nos. 147 en 148 en vervolgens uiteen te zetten,
waar Verstijnen heen wilde moet tot een goed begrip van
zaken in het kort worden nagegaan wat tot den werkkring
van het Kadaster behoorde. Staatsblad 1879 no. 164, dat dien
werkkring omschreef vermelde onder 11
„Tot den werkkring van het Kadaster behoort
le. De vervaardiging van kaarten van hoofdplaatsen van
gewesten en afdeelingen op Java en Madoera op den
voet van de bepalingen in Stbl. 1875 no. 183 en 1878 no.
104.
2-\ De vervaardiging van kaarten van de overige deelen van Ja
va en Madoera (de residentiën Djokjakarta en Soerakarta
en de regentschappen Madoera en Soemenep uitgezon
derd) met dien verstande, dat de grenzen der indivi
dueel bezeten gronden alleen dan op de kaarten wor
den gebracht, wanneer op die gronden een zakelijk recht
is gevestigd, hetzij op de wijze bepaald in Stbl. 1834 no.
27, hetzij op die bepaald in Stbl. 1872 no. 117.
Voorschriften omtrent deze kaarten worden nader vast
gesteld".
Artikel 1 bepaalde, dat de statistieke opname van Java
en de kadastraal-statistieke bureaux werden opgeheven, ter
wijl art. Ill inhield:
„De verzameling van statistieke gegevens, opgedragen
aan het personeel van de statistieke opname of van de ka
dastraal statistieke bureaux, voor zoover zij niet betreft de
gegevens door meting verkregen, geschiedt voortaan door de
zorg van de ambtenaren van het binnenlandsch bestuur, vol
gens nader te geven voorschriften".
Vanaf 1879 zou dus de opmeting der Inlandsche gronden
ten behoeve van de landrenteheffing geschieden door het
Kadaster en zou zoodoende geheel Java (behoudens uitzon
deringen) in kaart worden gebracht. Deze maatregel was
noodig gebleken, daar van clie opname tot op dat oogenblik
vrijwel niets was terecht gekomen door de vólkomen ondes-