meetbrief ecnig technische waarde te geven en in verband
daarmee stelde hij dan ook voor de meetbrief bij aanvraag
van gronden te vervangen door een extract uit het kadas
trale plan. In zijn verweerschrift wees hij er op, dat die
maatregel slechts tijdelijk was en dat door de indienststel-
ling van het kadaster de voorschrilten door doelmatiger zouden
worden vervangen. De voornaamste bron van zijn zienswijze is
echter de aanhef van dat laatste schrijven, waarin hij den Direc
teur van Financiën gelijk gaf en erkende, dat de opmaking
van meetbrieven en landmeterskennissen, voor zoover het
betrof de laatste althans in den bestaanden vorm, bij een
geheel voltooid kadaster overbodig zou zijn.
Het door Verstijnen ontworpen reglement voor de be
waarders van het Kadaster 2) had ook die strekking en het
daarop volgende ontwerp van den Directeur van Justitie,
waarvan men kan aannemen, dat de bedoelingen van Ver
stijnen weergaf, sprak éénvoudig van vervanging van de
landmeterskennissen en meetbrieven door extracten uit het
kadaster en de kadastrale plans.
Houden we dit goed voor oogen, dan kan het niet anders
of de Staatsbladen nos. 147 en 148 van 1880, die een jaar
later tot stand kwamen moesten dezelfde tenclenzen bevat
ten. Letten we er voorts op, dat historisch is uitgemaakt,
dat die staatsbladen voor Kadastrale afdeelingen dat
gene bevatten, waarin tot op dat oogenblik werd voorzien
door de Gouv. landmetersinstructie van 1837 en de ampliatie
van 1842 en dus als uitvoeringsverordeningen van de or
donnantie <>p de in- en overschrijving zijn te beschouwen,
dan moet hun bet eekenis duidelijk worden.
De ordonnantie op de 1. en O. bevatte slechts één artikel,
gewijd aan den meetbrief: „Bij splitsing of deeling van eenig
vast goed, zal in de landmeterskennis worden bekend ge
steld, het evenredig aandeel in de verponding, van elk zoo
danig gesplitst of afgescheiden gedeelte, en tevens aan de
1) zie blz. 199 e.v.
2) 204 e.v.