219
Tusschen de afleesnauwkeurigheid en de meetnauwkeu-
righeid wordt in de practijk meestal een zoodanige verhou
ding gekozen, dat de eerste de laatste in geringe mate he
in vloed. De sluit fout of tegenspraak, die we als uitgangs
waarden in de vereffening zullen gebruiken, zal dus als re
gel geen grootere getalnauwkeurigheid dan 2 cijfers (en dan
nog wel een laag bedrag van 2 cijfers) hebben. Zijn er door
toevallige omstandigheden meer cijfers (b.v. polygoonhoek-
sluitfouten van meerdere minuten en een vereffening in se-
cunden), dan valt aan de laatste cijfers geen reëele betee-
kenis toe te kennen. Hieruit volgt, dat voor het gewicht
(dat op zichzelf al een grove benadering is) eveneens een
getal van twee cijfers voldoende zal zijn, terwijl de bereke
ning, wanneer deze in 3 cijfers geschiedt, reeds een 10-vou-
dige zekerheid geeft. We mogen hierbij dus gerust 1 of 2
eenheden in de laatste decimaal onzeker zijn.
In het bovenstaande hebben we steeds gesproken van cij-
fernauwkeurigheid, en niet van een berekening in een be
paald aantal decimalen, liet is duidelijk, dat een aantal nul
len voor of achter het getal de nauwkeurigheid niet mag be
ïnvloeden. m.a.w. dat de plaats van het kommateeken niets
terzake mag doen.
Voor de berekening houdt men dus slechts rekening met
het grootste getal, zonder de toegevoegde nullen.
Teneinde zoo min mogelijk hinder van deze nullen te heb
ben is het bij de oplossing van normaalvergelijkingen gc-
wenscht, dat de grootste waarde, die hierbij voorkomt, van
de orde 10° is, m.a.w. gelegen is tusschen 1,... en 10,0.
belangrijker evenwel is het, dat alle coëfficiënten der nor
maalvergelijkingen van dezelfde grootte-orde zijn. Welke
wijze van berekening men ook toepast, steeds zal het op
zijn minst gewenscht zijn, dat de coëfficiënten niet dermate
verschillen, dat men daardoor gedwongen zou zijn om met
een grootere cijfernauwkeurigheid te werken. Het eenvou
digste zal zijn, indien ook de grootste der bekende termen
([gaf] enz. of w) tusschen 1 en 10 gelegen is. Aan boven-