188
met een daaraan verbonden secundaire driehoeksmeting en
eindelijk het Kadaster zoo mogelijk door een driehoeksme
ting van den 3en rang met de laatste in verband gebracht;
zoodat de laatste de eerste niet bederven of verbeteren kan".
Verstijnen onderscheidde twee stelsels van triangulatie,
n.l. dat, waarbij voor elke gemeente Incliö Kadastrale af
deeling) een afzonderlijk assenstelsel wordt aangenomen en
dat, waarbij het Kadastrale driehoeksnet wordt aangesloten
aan een net van hooger orde, dat zich uitstrekt over een ge
heel land. Het laatste had bij hem verre de voorkeur, omdat
bij toepassing daarvan moeilijkheden werden voorkomen bij
latere uitbreiding van de kadastrale afdeelingen en bij het
elkaar raken dier afdeelingen. Zeer uitvoerig was hij op d't
punt en het is aan zijn initiatief te danken, dat Stbl. 1875
No. 183 bij Stbl. 1878 No. 104 gewijzigd werd behalve
een aanvulling van art. 1 met een definitie van een kadas
trale afdeeling, waaruit blijkt, dat de Regeering de kadas
trale opmeting van een afdeeling moet bevelen, de eenige
wijziging, zoodat behoudens dit onderdeel de bepalingen van
eerstgenoemd Stbl. nog onveranderd gelden en art. 5
werd uitgebreid met het voorschift, dat de kadastrale trian-
gualatie behoort te worden aangesloten aan minstens 2 pun
ten van het net van den geografischen dienst of militaire
verkenningen.
Veel aandacht aan het verband tusschen het oude en nieu
we kadaster schonk Verstijnen in zijn ontwerp niet. Dat hij
hier zijn redenen voor had zullen we later zien. Met eenige
variatie herhaalde hij tot driemaal toe in zijn beschouwin
gen o]) het ontwerp, dat het in verband brengen met het
oude kadaster en het opmaken van het archief tot de voor
naamste bezigheid van den bewaarder zou behoorcn. Maar
daarbij bleef het dan ook. De opmaking van meetbrieven
noemde hij in een adem met het vervaardigen van extracten-
plan, als zijnde het werk van één landmeter, die aan den
bewaarder zou worden toegevoegd.