27
DE REORGANISATIE VAN HET KADASTER IN 1874.
(Vervolg)
Die gevallen betroffen in hoofdzaak de uitgifte van gouver
nements grond. Volgen we de gedachtegang van Verstijnen, zooals
we ons die voorstellen en zooals we die zouden moeten afleiden
uit de voorgeschiedenis, dan zou het volkomen logisch geweest
zijn, indien ook alle aanvragen tot uitgifte van gouvernements
grond in eigendom, opstal of erfpacht binnen de kadastrale afdee-
lingen waren afgewikkeld aan de hand van de kadastrale kaart
of, zoo men wil, een extract daarvan. Binnen de kadastrale
afdeelingen waren immers alle gronden gemeten en genum
merd. Betrof de aanvraag een gedeelte van zoo'n genum
merd perceel, dan was natuurlijk weer de meetbrief van artikel 2
van Stbl. 1880 No. 147 noodig geweest. En aangezien het in zijn
bedoeling lag geheel Java in kadastrale afdeelingen onder te
brengen, zouden op den duur overal de meetbrieven (de inciden-
teele kadastrale kaarten) gemist hebben kunnen worden.
In dat kadastrale kaartsysteem hadden ook de zoogenaamde
verbeterde meetbrieven", die de landmeter ingevolge artikel 12
van de Gouvernements landmetersinstructie kon eischen, indien
hij dat noodig oordeelde, hun bestaansgrond verloren. Volgens
art. 1 van de ordonn. van 1880 Stbl. No. 147, waarin het speciali
teitsbeginsel was neergelegd, behoefde in de akte slechts naar
residentie, afdeeling, sectie en kadasternummer verwezen te
worden. Aan de hand van de kadastrale kaart kon men daarmede
het perceel volkomen identificeeren.
Was een redresseering der grenzen noodig, dan was een her
ziening van de kadastrale kaart voldoende geweest, zonder dat
de eigenaren er in gekend hadden behoeven te worden. Het moge
waar zijn, dat hierin een bron van ambtelijke willekeur is gelegen,
toegegeven zal moeten worden, dat op die wijze minder stroef
gewerkt wordt en heel veel moeilijkheden en onjuistheden, die in
het meetbrieven-systeem moesten blijven voortbestaan op een
eenvoudige wijze uit den weg hadden kunnen worden geruimd.
Het is mogelijk, dat Verstijnen in boven geschetste trant ge
dacht heeft, doch waar we niet over directe, in die richting wijzen
de uitspraken beschikken, blijft het slechts gissen. Moch hij al
met dergelijke plannen hebben rondgeloopen, uit latere corres
pondentie en de nieuwe kadastrale instructie, waartoe hij poogde