31
van opgemaakte meetbrieven, waarop eene teekening van het
perceel, de afmetingen zijner grenzen, enz. voor kwamen.
Nadat het nieuwe kadaster is opgemaakt, moeten de perceelen
worden aangeduid door het opnoemen der kadastrale kenmerken,
welke verwijzen naar de teekening en afmetingen, welke de ka
dastrale kaart daarvan oplevert.
Nu spreekt het van zelf, dat wanneer thans een perceel over
gaat, dat vroeger is gevestigd geworden volgens den destijds
afgegeven meetbrief, de nieuwe omschrijving door kadastrale ken
merken hetzelfde stuk grond in juist denzelfden vorm behoort aan
te geven.
Dit zal echter alleen het geval kunnen zijn, wanneer de eerste
meetbrief zeer juist is opgemaakt, de grenzen absoluut geene ver
anderingen hebben ondergaan en ook de nieuwe kadastrale kaart
niets te wenschen overlaat.
Het laatste kan in zooverre boven allen twijfel worden ge
steld, dat zij den actueelen toestand met de meeste juistheid
weergeeft, want, mochten er bij de eerste opmeting al eens mis
slagen zijn begaan, in gevallen van overgang worden de grenzen
der perceelen weer opnieuw met de kaart vergeleken en de laatste
zoo noodig vooraf verbeterd.
Er blijft dus over, dat bij verschil tusschen de oude meet
brieven en de kadastrale kaart omtrent de afmetingen, den vorm,
de richting of de oppervlakte van perceelen, de oorspronkelijke
meetbrief foutief moet zijn opgemaakt, dan wel dat de grenzen
veranderd zijn:
Ingeval de oude meetbrief fout is, kan er m.i. geen bezwaar
bestaan om hem door een nieuwen te vervangen, waarop de
actueele, door den eigenaar en de belendende eigenaren als wettig
erkende grenzen, met juistheid worden weergegeven.
Art. 12 en 15 van Staatsblad 1837 No. 3 zijn daar, om te
bewijzen, dat de wetgever in deze ook zoo gedacht heeft. En hoe
zou het ook anders kunnen zijn? Zou iemand, die een op het
terrein afgepaald en aangewezen stuk grond koopt en in bezit
neemt, daarin later gestoord kunnen worden, omdat de landmeter,
die geroepen was de grenzen daarvan door een meetbrief te ver
zekeren, uit onkunde of slordigheid eene figuur heeft omschreven
van die op het terrein afwijkende.
Dat zou immers strijdig zijn met elk rechtsbegrip.
Meetbrieven moeten m.i. beschouwd worden, als een hulp-