2
Niet alleen echter zal de nauwkeurigheid van de waarneming
verminderen, doch ook vele grove fouten zullen het gevolg zijn.
Met eenige overdrijving zou men kunnen zeggen, dat deze tweede
controle hoofdzakelijk noodig is voor de opsporing van grove
fouten, welke veelal door de controle-meting zélf worden ver
oorzaakt.
Met den schrijver van genoemd artikel ben ik het dus vol
komen eens, dat men goed zal doen de tijdaflezingen te laten
vervallen.
Wel blijft natuurlijk de noodzaak bestaan om, op enkele mi
nuten nauwkeurig, den waarnemingstijd te kennen, teneinde voor
dat moment de declinatie van de zon aan een tabel (b.v. de
Nautical Almanac) te kunnen ontleenen. Men zou dus b.v. aan
het begin en aan het einde van een waarnemingsreeks het uurwerk
tot in minuten kunnen aflezen.
Het ligt echter voor de hand ook deze tijdaflezing te laten ver
vallen en te trachten op een andere wijze het tijdstip van waarne
ming te bepalen. Ingenieur Bensemann heeft daartoe een methode
aangegeven, welke in genoemde publicatie wordt beschreven.
Bij deze methode wordt uitgegaan van de gedachte, dat het
voldoende is, de uurhoek t van de zon op het moment van waar
neming te kennen. Immers deze uurhoek t vermeerderd met 12
uur is gelijk aan de ware plaatselijke tijd T, welke men met de
tijdvereffening e en het lengteverschil 1 (oostelijk, positief), ten
opzichte van de referentie-meridiaan, kan reduceeren tot middel
bare zönetijd To:
To t 12» - e - 1 T-e-1
Het lengteverschil wordt ontleend bijv. aan een topografische
kaart, de tijdvereffening aan een tabel (bijv. Nautical Almanac).
Voor de berekening van t wordt bij deze methode gebruik
gemaakt van de omstandigheid, dat bij waarnemingen met theo-
doliet-boussole of bergboussole de boussole-aflezing een benader
de waarde voor het zonsazimuth A levert, zoodat in de boldriehoek
Pool, Zenith, Ster, de uurhoek kan worden berekend met de sinus-
regel
sin a cos h
sin t
cos 5