81 duiding in de akte hebben moeten geschieden door een gedeeltelijk kadastraal nummer; maar dan eischte art. 2 een meetbrief. Mag dit een „vondst" heeten om het aantal te verstrekken meet brieven op te voeren en de kadastrale inkomsten op die wijze te vermeerderen, het is zeer de vraag, of men wel gerechtigd was tot deze wijze van consortenboeking. Wel gewagen de voorschriften van consortenboeking indien tijdens de opmeting de rechthebben den het t.a.v. hun gemeenschappelijke grenzen niet eens konden worden, doch omtrent het samenvatten onder één kadasternummer van meetbriefperceelen, waarvan de grenzen afwijken van die, welke de kadastrale kaart naar aanleiding van de kadastreering aangeeft, zwijgen de bepalingen van het nieuwe kadaster. En waarom ook niet? Nogmaals, waartoe dienden die verbeterde meetbrieven? De kadastrale kaart en het kadasternummer zouden gaan dienst doen als objectsaanduider en de plaats van de meet brieven moeten innemen. Daarnaast was een extra aanduiding volmaakt overbodig. Ook de overschrijvingsordonnantie eischte die meetbrieven niet, mits men slechts bovenbedoelde truc niet hadde toegepast. Verstijnen had zich zelf dermate ingewikkelde voorschriften ver schaft, dat hij vastliep. Uit alles blijkt, dat hij het meetbrieven- systeem niet heeft willen verlaten. Waarom niet, is niet recht dui delijk. De kadastrale kaart was de meetbrief. Kan het misschien zijn, dat de Indische grondeigenaren zoo gehecht waren aan het kaartje, waarop de grenzen van hun eigendommen waren afge beeld, dat Verstijnen het niet aandurfde hun dat voorwerp hunner genegenheid te ontnemen? Het is mogelijk en in dat geval kunnen we hem zijn weifelende houding vergeven. Trouwens er was en is nog veel voor te zeggen den eigenaren een teekening en be schrijving van hun perceel te geven, al was het alleen maar be doeld als controle op de kadastrale administratie. Maar dan had hij beter gedaan de meetbriefplicht algemeen te stellen, dus bij iederen overgang de overlegging van dat stuk te eischen en niet alleen in het geval, waarop art. 2 van S. 1880-147 betrekking heeft, temeer waar de meetbrief toch een copie van de steeds bij te houden kadastrale kaart was. Een algemeen en duidelijk voorschrift van deze strekking, zou waarschijnlijk het degeneratieproces, dat zich t.a.v. de kadastrale kaart nadien vertoonde, hebben kunnen tegenhouden.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1938 | | pagina 37