96
Men heeft echter in de eigendomsacten de verpondingsnummers
voortdurend genoemd x) en daardoor bovengenoemd ongerief voor
komen.
't Is echter wenschelijk dat het verbod, om ze te noemen, op-
houde".
Het verpondingsnummer zou dus in de akten genoemd worden,
waarom art. 263 een aanvulling behoefde, door Van Bergen a.v.
voorgesteld: „tevens worden vermeld bebouwing of cultuur, de
oppervlakte en het verpondingsnommer".
Uit het bovenstaande blijkt, dat men vanaf de inwerkingtreding
van S. 1880-147 in strijd had gehandeld met het 2e lid van art.
4 van dat Stbl. door steeds tevens het verpondingsnummer te
blijven noemen. Dit was een der uitingen van de behoudens
gezindheid zoowel van publiek als van kadasterambtenaren, die
mede een der oorzaken is geweest dat het nieuwe kadaster niet
kon uitgroeien tot het ideale publiciteitsinstituut, dat Verstijnen
erin zag. De aanvulling van Van Bergen bracht in de praktijk niets
nieuws.
Meer dan al het hiervoor vermelde leveren de volgende artikelen
omtrent verbeterde meetbrieven stof om de bedoeling, voorzittend
bij de kadastermannen omstreeks 1890, na te speuren.
Art. 268: „Wanneer perceelen, waarvan uit het verwijzings
plan, bedoeld in art. 184 blijkt, dat er afwijking bestaat tusschen
de uit de meetbrieven enz. overgebrachte grenzen en die van de
oorspronkelijke kadastrale opname voor het eerst overgaan
na de inwerkingstelling bedoeld in art. 266, wordt op het terrein
onderzocht of deze afwijkingen het gevolg zijn van een gebrekkige
opmaking van den meetbrief of van geringe onwillekeurige-ver-
schuiving van de grenzen; dan wel, van opzettelijke inneming van
grond of verholen eigendomsovergang".
Art. 269: „In het eerste geval, dat pas aanwezig geacht
mag worden wanneer, na gehouden overleg met de eigenaren der
belendende perceelen, deze, de bestaande grenzen mede als de
wettige erkennen wordt voor de opmaking der gerechtelijke
acte een nieuwen (verbeterden) meetbrief opgemaakt, die den
grondslag voor de nieuwe omschrijving vormt".
U Cursiveering van mij. v.H.