100 Ook de Bataviasche bewaarder Suringa was het niet met Ver- stijnen eens. Voor zoover zijn bezwaren reeds niet zijn genoemd in de grootendeels aan het door hem ingediende rapport ont leende toelichting, die Van Bergen gaf, laten we ze hier volgen. Het stelsel van verbeterde meetbrieven was volgens hem niet alleen in strijd met artikel 263, maar tevens, zoo schreef hij, „met de bedoeling eener invoering van het kadaster, waarbij het kadastrale plan de meetbrieven moet vervangen, en er dus in kadastrale af- deelingen behalve in enkele gevallen, b.v. van splitsing geen sprake meer moet zijn van meetbrieven". Aan het oordeel van Suringa, die dagelijks in aanraking kwam met de tallooze moeilijkheden, die de overbrugging tusschen oud en nieuw kadaster meebracht, mag zeker meer waarde toegekend worden dan aan dat der andere rapporteurs. Het vervolg van zijn deugdelijke beschouwingen volgt daarom hier in extenso: „Daarbij komt, dat de oude meetbrief bijna nooit tot een juiste aanduiding van het perceel kan dienen, omdat vooreerst de meet brief zelf, door gemis aan koersen of hoeken, niet volledig is, en ten tweede bijna nooit eene figuur van een ouden meetbrief den feitelijken toestand van het perceel weergeeft, ook al zijn de gren zen onveranderd gebleven, omdat men vroeger scheeve richtingen, kleine bochten of insprongen eenvoudig negeerde. Art. 270 is daarbij niet uitvoerbaar, want wanneer men „ge deeltelijke" kadastrale perceelen noemt in de landmeterskennis, moet men ingevolge art. 264 een meetbrief overleggen, opgemaakt naar het kadastrale plan, zoodat ook de oude meetbrief daardoor wordt vervangen. Het opmaken van meetbrieven nu is geheel overbodig in de gevallen van art. 269 en 270, omdat men het in zijne macht heeft het kadastrale plan te wijzigen door vernummering en door het opmaken van eene hulpkaart. Gewoonlijk zal in het geval bij art. 269 bedoeld, het kadastrale plan geheel den feitelijken toestand uitdrukken en dan kan men in de landmeterskennis onmiddellijk naar geheele kadastrale per ceelen verwijzen en in het geval, bij art. 270 bedoeld, zal de amb tenaar van het kadaster in de meeste gevallen met voldoende nauwkeurigheid de eigendomsgrens op het terrein kunnen uitzet ten, zoodat men aan de opgegeven afmetingen in den ouden meet brief voldoende recht heeft laten wedervaren. Kan de scheiding

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1938 | | pagina 56