105
Eveneens van geenerlei beteekenis waren de artikelen 306 t/m
308, waarvan de inhoud reeds bij S. 1886 - 114 aan art. 17 van
de Overschr. Ordonn. was toegevoegd.
Art. 306. „Ingeval een werk van algemeen nut de onteigening
vordert van gedeelten van een vast goed, kan met de opmeting
van die gedeelten en de opmaking van den meetbrief, alleen van
het over te dragen siuk, volstaan worden en behoeft van de over
blijvende gedeelten geen nieuwe meetbrief te worden opgemaakt."
Art. 307. „Die overige gedeelten van het goed worden geacht
te zamen één geheel uit te maken, ook voor de verponding, zoodat
alleen het overgedragen gedeelte onder een nieuw verpondings
nummer wordt geregistreerd."
Art. 308. „De in artikel 306 bedoelde gedeelten worden aan
geduid en omschreven op den oorspronkelijken meetbrief van het
goed; voor de bijhouding van het Kadaster wordt echter eene
hulpkaart opgemaakt waarop de perceelen, volgens de onteige-
ningsgrenzen worden gesplitst. Op de akten, waarbij het gedeel
telijk onteigende goed gevestigd is, wordt aanteekening gehouden
van de gedeeltelijke overdracht zoowel op de minuten als op de
grossen en daarop bekend gesteld, het verpondingsnummer, waar
onder het overgedragen stuk is geregistreerd."
Ook deze materie wilde Van Bergen grondig herzien en in over
eenstemming brengen met de door hem aangebrachte wijzigingen
in de voorgaande artikelen. Daartoe maakte hij een dankbaar ge
bruik van een door den Bewaarder Suringa in 1890 bij den Inge
nieur, belast met de leiding van den Kadastralen Dienst, ingediend
advies inzake de door hem noodig geachte veranderingen in de
omstreeks dien tijd gereedgekomen concept-Ordonnantie voor de
In- en Overschrijving, voor zooveel het betrof de bepalingen, be
trekking hebbend op het Kadaster.
Twee jaar na de indiening van het advies achtte men dus de
totstandkoming van de nieuwe Overschr. Ordonn. zoo onwaar
schijnlijk, dat men de bepalingen daarvoor bestemd, maar opnam
in de Kadastrale Instructie.
(Wordt vervolgd).
Mr. C. G. VAN HULS.